Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal sucumbir

Vertaal sucumbir van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. sucumbir:
  2. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor sucumbir (Spaans) in het Nederlands

sucumbir:

sucumbir werkwoord

  1. sucumbir (desaparecer bajo u.c.)
    ondergaan; zinken; onder water gaan
    • ondergaan werkwoord (onderga, ondergaat, onderging, ondergingen, ondergaan)
    • zinken werkwoord (zink, zinkt, zonk, zonken, gezonken)
    • onder water gaan werkwoord
  2. sucumbir (ceder; morir; caer)
    bezwijken; het onderspit delven; tenondergaan; afleggen
    • bezwijken werkwoord (bezwijk, bezwijkt, bezweek, bezweken, bezweken)
    • het onderspit delven werkwoord (delf het onderspit, delft het onderspit, delfde het onderspit, delfden het onderspit, het onderspit gedelfd)
    • tenondergaan werkwoord (ga tenonder, gaat tenonder, ging tenonder, gingen tenonder, tenondergegaan)
    • afleggen werkwoord (leg af, legt af, legde af, legden af, afgelegd)
  3. sucumbir (consumir; soportar; sufrir; )
    doorstaan; verdragen; doorleven; verteren; verduren
    • doorstaan werkwoord (doorsta, doorstaat, doorstond, doorstonden, doorgestaan)
    • verdragen werkwoord (verdraag, verdraagt, verdroeg, verdroegen, verdragen)
    • doorleven werkwoord
    • verteren werkwoord (verteer, verteert, verteerde, verteerden, verteerd)
    • verduren werkwoord (verduur, verduurt, verduurde, verduurden, verduurd)

Conjugations for sucumbir:

presente
  1. sucumbo
  2. sucumbes
  3. sucumbe
  4. sucumbimos
  5. sucumbís
  6. sucumben
imperfecto
  1. sucumbía
  2. sucumbías
  3. sucumbía
  4. sucumbíamos
  5. sucumbíais
  6. sucumbían
indefinido
  1. sucumbí
  2. sucumbiste
  3. sucumbió
  4. sucumbimos
  5. sucumbisteis
  6. sucumbieron
fut. de ind.
  1. sucumbiré
  2. sucumbirás
  3. sucumbirá
  4. sucumbiremos
  5. sucumbiréis
  6. sucumbirán
condic.
  1. sucumbiría
  2. sucumbirías
  3. sucumbiría
  4. sucumbiríamos
  5. sucumbiríais
  6. sucumbirían
pres. de subj.
  1. que sucumba
  2. que sucumbas
  3. que sucumba
  4. que sucumbamos
  5. que sucumbáis
  6. que sucumban
imp. de subj.
  1. que sucumbiera
  2. que sucumbieras
  3. que sucumbiera
  4. que sucumbiéramos
  5. que sucumbierais
  6. que sucumbieran
miscelánea
  1. ¡sucumbe!
  2. ¡sucumbid!
  3. ¡no sucumbas!
  4. ¡no sucumbáis!
  5. sucumbido
  6. sucumbiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

sucumbir [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el sucumbir
    bezwijken; afleggen

Vertaal Matrix voor sucumbir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afleggen sucumbir
bezwijken sucumbir
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afleggen caer; ceder; morir; sucumbir cubrir mucha distancia; recorrer mucho
bezwijken caer; ceder; morir; sucumbir caer; derrumbarse; desaparecer; fallecer; gastarse; morir; morirse; pasar; perecer; podrirse
doorleven aguantar; comerse; consumir; corroer; corroerse; desaparecer; descomponerse; digerir; digerirse; experimentar; gastar; hundirse; padecer; pasar por; ponerse; pudrirse; resistir; salir con bien; salir con bien de; seguir viviendo; soportar; sucumbir; sufrir; tolerar
doorstaan aguantar; comerse; consumir; corroer; corroerse; desaparecer; descomponerse; digerir; digerirse; experimentar; gastar; hundirse; padecer; pasar por; ponerse; pudrirse; resistir; salir con bien; salir con bien de; seguir viviendo; soportar; sucumbir; sufrir; tolerar aguantar; soportar
het onderspit delven caer; ceder; morir; sucumbir caer; llevar todas las de perder
onder water gaan desaparecer bajo u.c.; sucumbir
ondergaan desaparecer bajo u.c.; sucumbir arruinarse; derrumbarse; desaparecer bajo una; morir
tenondergaan caer; ceder; morir; sucumbir caer; gastarse; llevar todas las de perder; pasar; podrirse
verdragen aguantar; comerse; consumir; corroer; corroerse; desaparecer; descomponerse; digerir; digerirse; experimentar; gastar; hundirse; padecer; pasar por; ponerse; pudrirse; resistir; salir con bien; salir con bien de; seguir viviendo; soportar; sucumbir; sufrir; tolerar aguantar; soportar
verduren aguantar; comerse; consumir; corroer; corroerse; desaparecer; descomponerse; digerir; digerirse; experimentar; gastar; hundirse; padecer; pasar por; ponerse; pudrirse; resistir; salir con bien; salir con bien de; seguir viviendo; soportar; sucumbir; sufrir; tolerar aguantar; soportar
verteren aguantar; comerse; consumir; corroer; corroerse; desaparecer; descomponerse; digerir; digerirse; experimentar; gastar; hundirse; padecer; pasar por; ponerse; pudrirse; resistir; salir con bien; salir con bien de; seguir viviendo; soportar; sucumbir; sufrir; tolerar consumir; descomponerse; desgastar; gastar; gastarse; pasar; podrirse; pudrirse
zinken desaparecer bajo u.c.; sucumbir gastarse; pasar; podrirse
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zinken de zinc

Synoniemen voor "sucumbir":


Wiktionary: sucumbir

Cross Translation:
FromToVia
• sucumbir → zwichten (voor de verleiding); toegeven ↔ indulge — to yield to a temptation







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0373 seconde
Page rendered in 1.0 seconds