Superávit in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

superávit:
- surplus; teveel; overschot; agio; rest; exces; overmaat; overdaad; saldo
Wiktionary:
- superávit → overschot, teveel

Spaans

Uitgebreide vertaling voor superávit (Spaans) in het Nederlands

el superávit (surplús; exceso; resto; remanente; saldo; sobrante)
het surplus; het teveel; het overschot; het agio; de rest; het exces
- surplus [het ~] zelfstandig naamwoord
- teveel [het ~] zelfstandig naamwoord
- overschot [het ~] zelfstandig naamwoord
- agio [het ~] zelfstandig naamwoord
- rest [de ~] zelfstandig naamwoord
- exces [het ~] zelfstandig naamwoord
el superávit (desmasiado; exceso; abundancia; rebosamiento)
het surplus; het teveel; de overmaat; de overdaad
- surplus [het ~] zelfstandig naamwoord
- teveel [het ~] zelfstandig naamwoord
- overmaat [de ~] zelfstandig naamwoord
- overdaad [de ~] zelfstandig naamwoord
el superávit (saldo; excedente; sobrante; remanente; surplús; resto; finiquito)
het saldo
- saldo [het ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
agio	exceso; remanente; resto; saldo; sobrante; superávit; surplús
exces	exceso; remanente; resto; saldo; sobrante; superávit; surplús	abundancia; abuso; desbordamiento; desenfreno; desmán; excedente; exceso; excrecencia; extravagancia; intemperancia; protuberancia; rebosamiento; superabundancia
overdaad	abundancia; desmasiado; exceso; rebosamiento; superávit	abundancia; desbordamiento; excedente; exceso; intemperancia; rebosamiento; superabundancia
overmaat	abundancia; desmasiado; exceso; rebosamiento; superávit	abundancia; sobrante; surplús
overschot	exceso; remanente; resto; saldo; sobrante; superávit; surplús	resto; sobrante
rest	exceso; remanente; resto; saldo; sobrante; superávit; surplús	resto; sobrante
saldo	excedente; finiquito; remanente; resto; saldo; sobrante; superávit; surplús	saldo; saldo de cuenta
surplus	abundancia; desmasiado; exceso; rebosamiento; remanente; resto; saldo; sobrante; superávit; surplús
teveel	abundancia; desmasiado; exceso; rebosamiento; remanente; resto; saldo; sobrante; superávit; surplús

Cross Translation:

From	To	Via
• superávit	→ overschot	↔ Überschuss — Wirtschaft: ein positiver Saldo, der Gewinn
• superávit	→ teveel	↔ Überschuss — etwas, das in größerer Menge da ist, als benötigt