Spaans

Uitgebreide vertaling voor temer (Spaans) in het Nederlands

temer:

temer werkwoord

  1. temer (tener miedo)
    vrezen; bang zijn; vrees koesteren
    • vrezen werkwoord (vrees, vreest, vreesde, vreesden, gevreesd)
    • bang zijn werkwoord (ben bang, bent bang, was bang, waren bang, bang geweest)
    • vrees koesteren werkwoord
  2. temer (tener miedo)
    angst hebben
    • angst hebben werkwoord (heb angst, had angst, hadden angst, angst gehad)
  3. temer (arredrarse ante; tener miedo; estar preocupado; acobardarse por; experimentar miedo)
    duchten
    • duchten werkwoord (ducht, duchtte, duchtten, geducht)
  4. temer (estar preocupado; tener miedo; acobardarse por; arredrarse ante)
    bezorgd wezen; in zorg zijn
    • bezorgd wezen werkwoord
    • in zorg zijn werkwoord (ben in zorg, bent in zorg, is in zorg, was in zorg, waren in zorg, in zorg geweest)
  5. temer (acobardarse por; tener miedo; arredrarse ante)
    terugschrikken voor
    • terugschrikken voor werkwoord (schrik terug voor, schrikt terug voor, schrok terug voor, schrokken terug voor, terugeschrokken voor)

Conjugations for temer:

presente
  1. temo
  2. temes
  3. teme
  4. tememos
  5. teméis
  6. temen
imperfecto
  1. temía
  2. temías
  3. temía
  4. temíamos
  5. temíais
  6. temían
indefinido
  1. temí
  2. temiste
  3. temió
  4. temimos
  5. temisteis
  6. temieron
fut. de ind.
  1. temeré
  2. temerás
  3. temerá
  4. temeremos
  5. temeréis
  6. temerán
condic.
  1. temería
  2. temerías
  3. temería
  4. temeríamos
  5. temeríais
  6. temerían
pres. de subj.
  1. que tema
  2. que temas
  3. que tema
  4. que temamos
  5. que temáis
  6. que teman
imp. de subj.
  1. que temiera
  2. que temieras
  3. que temiera
  4. que temiéramos
  5. que temierais
  6. que temieran
miscelánea
  1. ¡teme!
  2. ¡temed!
  3. ¡no temas!
  4. ¡no temáis!
  5. temido
  6. temiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor temer:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
angst hebben temer; tener miedo
bang zijn temer; tener miedo
bezorgd wezen acobardarse por; arredrarse ante; estar preocupado; temer; tener miedo
duchten acobardarse por; arredrarse ante; estar preocupado; experimentar miedo; temer; tener miedo
in zorg zijn acobardarse por; arredrarse ante; estar preocupado; temer; tener miedo
terugschrikken voor acobardarse por; arredrarse ante; temer; tener miedo
vrees koesteren temer; tener miedo
vrezen temer; tener miedo

Synoniemen voor "temer":

  • recelar; desconfiar; sospechar; maliciarse; escamarse

Wiktionary: temer

temer
verb
  1. bang zijn, angst hebben

Cross Translation:
FromToVia
temer bang zijn; schrik hebben; vrezen dread — to fear greatly
temer vrezen fear — feel fear about (something)
temer duchten; opzien fürchten — (transitiv), etwas fürchten: etwas achten, vor etwas Ehrfurcht haben
temer vrezen; opzien fürchten — (transitiv), etwas fürchten: vor etwas Angst (Furcht) haben
temer bang zijn voor; duchten; schromen; terugschrikken voor; vrezen craindre — Envisager quelqu’un ou quelque chose comme nuisible ou dangereux.
temer bang maken; beangstigen; verschrikken; vrees aanjagen; bang zijn voor; duchten; schromen; terugschrikken voor; vrezen redouter — Craindre fort.

Verwante vertalingen van temer