Spaans

Uitgebreide vertaling voor tornar (Spaans) in het Nederlands

tornar:

tornar werkwoord

  1. tornar (dar vueltas; girar; tornarse)
    draaien; roteren; rollen; wentelen; ronddraaien; kantelen
    • draaien werkwoord (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • roteren werkwoord (roteer, roteert, roteerde, roteerden, geroteerd)
    • rollen werkwoord (rol, rolt, rolde, rolden, gerold)
    • wentelen werkwoord (wentel, wentelt, wentelde, wentelden, gewenteld)
    • ronddraaien werkwoord (draai rond, draait rond, draaide rond, draaiden rond, rondgedraaid)
    • kantelen werkwoord (kantel, kantelt, kantelde, kantelden, gekanteld)
  2. tornar (rodar; girar; dar; )
    draaien; wenden; zwenken
    • draaien werkwoord (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • wenden werkwoord (wend, wendt, wendde, wendden, gewend)
    • zwenken werkwoord (zwenk, zwenkt, zwenkte, zwenkten, gezwenkt)
  3. tornar (cambiar de dirección; dar la vuelta)
    keren; draaien; omdraaien; wenden
    • keren werkwoord (keer, keert, keerde, keerden, gekeerd)
    • draaien werkwoord (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • omdraaien werkwoord (draai om, draait om, draaide om, draaiden om, omgedraaid)
    • wenden werkwoord (wend, wendt, wendde, wendden, gewend)
  4. tornar (rodar; dar vueltas a; girar; )
    draaien; wenden; keren
    • draaien werkwoord (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • wenden werkwoord (wend, wendt, wendde, wendden, gewend)
    • keren werkwoord (keer, keert, keerde, keerden, gekeerd)
  5. tornar (girar; dar vueltas a; hacer girar; )
    omwenden
    • omwenden werkwoord (wend om, wendt om, wendde om, wendden om, omgewend)
  6. tornar (dar la vuelta; volver; regresar)
    teruggaan; omkeren; keren
    • teruggaan werkwoord (ga terug, gaat terug, ging terug, gingen terug, teruggegaan)
    • omkeren werkwoord (keer om, keert om, keerde om, keerden om, omgekeerd)
    • keren werkwoord (keer, keert, keerde, keerden, gekeerd)
  7. tornar (abrazar; rodear; enrollar; )

Conjugations for tornar:

presente
  1. torno
  2. tornas
  3. torna
  4. tornamos
  5. tornáis
  6. tornan
imperfecto
  1. tornaba
  2. tornabas
  3. tornaba
  4. tornábamos
  5. tornabais
  6. tornaban
indefinido
  1. torné
  2. tornaste
  3. tornó
  4. tornamos
  5. tornasteis
  6. tornaron
fut. de ind.
  1. tornaré
  2. tornarás
  3. tornará
  4. tornaremos
  5. tornaréis
  6. tornarán
condic.
  1. tornaría
  2. tornarías
  3. tornaría
  4. tornaríamos
  5. tornaríais
  6. tornarían
pres. de subj.
  1. que torne
  2. que tornes
  3. que torne
  4. que tornemos
  5. que tornéis
  6. que tornen
imp. de subj.
  1. que tornara
  2. que tornaras
  3. que tornara
  4. que tornáramos
  5. que tornarais
  6. que tornaran
miscelánea
  1. ¡torna!
  2. ¡tornad!
  3. ¡no tornes!
  4. ¡no tornéis!
  5. tornado
  6. tornando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor tornar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
draaien girar
zwenken girar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
draaien apartar; cambiar de dirección; dar; dar la vuelta; dar vueltas; dar vueltas a; dar vueltas sobre su eje; girar; girar sobre su eje; hacer girar; hacer rodar; regresar; rodar; tornar; tornarse arremolinar; arremolinarse; caer en; dar vueltas; dar vueltas a; girar; hacer girar; rodar; rotación
kantelen dar vueltas; girar; tornar; tornarse derribar; volcar; voltear; zozobrar
keren cambiar de dirección; dar la vuelta; dar vueltas a; dar vueltas sobre su eje; girar; girar sobre su eje; hacer girar; hacer rodar; regresar; rodar; tornar; volver
omdraaien cambiar de dirección; dar la vuelta; tornar
omkeren dar la vuelta; regresar; tornar; volver cambiar; conmutar; convertir; dar la vuelta; dar la vuelta a; darse la vuelta; invertir; pasar una página; regresar; volver; volverse
omwenden dar la vuelta; dar vueltas a; dar vueltas sobre su eje; girar; girar sobre su eje; hacer girar; hacer rodar; invertir; poner al revés; rodar; tornar
rollen dar vueltas; girar; tornar; tornarse
ronddraaien dar vueltas; girar; tornar; tornarse arremolinar; arremolinarse; dar vueltas; dar vueltas a; girar; rodar
roteren dar vueltas; girar; tornar; tornarse
teruggaan dar la vuelta; regresar; tornar; volver basarse en; disminuir; gastarse; pasar; podrirse; reducirse; remontarse a
wenden apartar; cambiar de dirección; dar; dar la vuelta; dar vueltas a; dar vueltas sobre su eje; girar; girar sobre su eje; hacer girar; hacer rodar; regresar; rodar; tornar
wentelen dar vueltas; girar; tornar; tornarse
zich omdraaien abrazar; apartarse; cambiar de dirección; dar la vuelta; dar media vuelta; darse la vuelta; desfigurar; enrollar; estrechar entre los brazos; rebobinar; rodear; tornar; tornarse
zwenken apartar; dar; girar; hacer girar; regresar; rodar; tornar apartarse; balancearse; girar; hacer eses; hacerse a un lado; oscilar; tambalear; virar

Synoniemen voor "tornar":