Utilidad in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

utilidad:
- profijt; baat; winst; gewin; utiliteit; relevantie; bruikbaarheid; nuttigheid; nut; waarde; productiviteit; hoogte van produktie; hulpprogramma
Wiktionary:
- utilidad → nut
- utilidad → nut, bruikbaarheid, handigheid

Spaans

Uitgebreide vertaling voor utilidad (Spaans) in het Nederlands

la utilidad (beneficio; ganancia; provecho; rendimiento; ventaja; medro; sueldo; ganga; conveniencia; valía; mérito)
het profijt; de baat; de winst; het gewin
- profijt [het ~] zelfstandig naamwoord
- baat [de ~] zelfstandig naamwoord
- winst [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- gewin [het ~] zelfstandig naamwoord
la utilidad (rendimiento)
de utiliteit
- utiliteit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la utilidad (relevancia)
de relevantie; de bruikbaarheid
- relevantie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- bruikbaarheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la utilidad (interés; ventaja; provecho; rendimiento)
de nuttigheid; het nut
- nuttigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- nut [het ~] zelfstandig naamwoord
la utilidad (provecho; beneficio; conveniencia; rendimiento; interés)
de waarde; het nut
- waarde [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- nut [het ~] zelfstandig naamwoord
la utilidad (productividad; beneficio; provecho; rendimiento)
de productiviteit; hoogte van produktie
- productiviteit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- hoogte van produktie [znw.] zelfstandig naamwoord
la utilidad
het hulpprogramma
- hulpprogramma [het ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
baat	beneficio; conveniencia; ganancia; ganga; medro; mérito; provecho; rendimiento; sueldo; utilidad; valía; ventaja
bruikbaarheid	relevancia; utilidad	agregabilidad; capacidad de incorporarse
gewin	beneficio; conveniencia; ganancia; ganga; medro; mérito; provecho; rendimiento; sueldo; utilidad; valía; ventaja
hoogte van produktie	beneficio; productividad; provecho; rendimiento; utilidad
hulpprogramma	utilidad	herramienta; programa de ayuda; programa de ayudas
nut	beneficio; conveniencia; interés; provecho; rendimiento; utilidad; ventaja	sentido
nuttigheid	interés; provecho; rendimiento; utilidad; ventaja
productiviteit	beneficio; productividad; provecho; rendimiento; utilidad	productividad
profijt	beneficio; conveniencia; ganancia; ganga; medro; mérito; provecho; rendimiento; sueldo; utilidad; valía; ventaja
relevantie	relevancia; utilidad	relevancia
utiliteit	rendimiento; utilidad
waarde	beneficio; conveniencia; interés; provecho; rendimiento; utilidad	importancia; mérito; precio; significado; valor
winst	beneficio; conveniencia; ganancia; ganga; medro; mérito; provecho; rendimiento; sueldo; utilidad; valía; ventaja	beneficio; ganancias

utilidad

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• utilidad	→ nut	↔ use — usefulness
• utilidad	→ bruikbaarheid	↔ usefulness — quality of being useful
• utilidad	→ bruikbaarheid; handigheid	↔ utility — state or condition of being useful