Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. vino:
  2. venir:
  3. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor vino (Spaans) in het Nederlands

vino:

vino [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el vino
    de wijn
    • wijn [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor vino:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wijn vino

Synoniemen voor "vino":


Wiktionary: vino

vino
noun
  1. alcoholhoudende drank

Cross Translation:
FromToVia
vino wijn Weinalkoholisches Getränk, das durch Gärung des Traubensafts von [2] hergestellt wird
vino wijn wine — alcoholic beverage made from grapes
vino wijn wine — alcoholic beverage made from other fruit or vegetables
vino wijn vinboisson alcoolique obtenue par fermentation du jus de raisin et connue depuis plusieurs millénaires.

venir:

venir werkwoord

  1. venir (llegar; hacer su entrada; acceder; )
    aankomen
    – na een reis ergens komen 1
    • aankomen werkwoord (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
      • de trein komt om drie uur aan1
    arriveren
    • arriveren werkwoord (arriveer, arriveert, arriveerde, arriveerden, gearriveerd)
  2. venir (ejacular)
    klaarkomen; ejaculeren
    • klaarkomen werkwoord (kom klaar, komt klaar, kwam klaar, kwamen klaar, klaar gekomen)
    • ejaculeren werkwoord (ejaculeer, ejaculeert, ejaculeerde, ejaculeerden, geëjaculeerd)
  3. venir
    komen
    • komen werkwoord (kom, komt, kwam, kwamen, gekomen)

Conjugations for venir:

presente
  1. vengo
  2. vienes
  3. viene
  4. venimos
  5. venís
  6. vienen
imperfecto
  1. venía
  2. venías
  3. venía
  4. veníamos
  5. veníais
  6. venían
indefinido
  1. vine
  2. viniste
  3. vino
  4. vinimos
  5. vinisteis
  6. vinieron
fut. de ind.
  1. vendré
  2. vendrás
  3. vendrá
  4. vendremos
  5. vendréis
  6. vendrán
condic.
  1. vendría
  2. vendrías
  3. vendría
  4. vendríamos
  5. vendríais
  6. vendrían
pres. de subj.
  1. que venga
  2. que vengas
  3. que venga
  4. que vengamos
  5. que vengáis
  6. que vengan
imp. de subj.
  1. que viniera
  2. que vinieras
  3. que viniera
  4. que viniéramos
  5. que vinierais
  6. que vinieran
miscelánea
  1. ¡ven!
  2. ¡venid!
  3. ¡no vengas!
  4. ¡no vengáis!
  5. venido
  6. viniendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor venir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankomen llegada
arriveren llegada
komen llegada
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankomen acceder; acercarse; aproximarse; entrar; entrar en; hacer su entrada; llegar; venir cruzar la meta; engordarse; frecuentar; ganar peso; hacer una visita a; ir a; ir a ver; llegar; pasar; pasar a ver; pasar por; pasarse a ver a; visitar
arriveren acceder; acercarse; aproximarse; entrar; entrar en; hacer su entrada; llegar; venir
ejaculeren ejacular; venir eyacular
klaarkomen ejacular; venir
komen venir

Synoniemen voor "venir":


Wiktionary: venir

venir
verb
  1. bewegen van verder weg naar dichterbij

Cross Translation:
FromToVia
venir komen come — to move from further away to nearer to
venir komen; klaarkomen cum — slang: have an orgasm; ejaculate
venir komen venir — Traductions de venir

Verwante vertalingen van vino