Spaans

Uitgebreide vertaling voor agradar (Spaans) in het Nederlands

agradar:

agradar werkwoord

  1. agradar (gustar; dar gusto)
    bevallen; plezieren; gelieven; behagen; aanstaan
    • bevallen werkwoord (beval, bevalt, beviel, bevielen, bevallen)
    • plezieren werkwoord (plezier, pleziert, plezierde, plezierden, geplezierd)
    • gelieven werkwoord (gelief, gelieft, geliefde, geliefden, geliefd)
    • behagen werkwoord (behaag, behaagt, behaagde, behaagden, behaagd)
    • aanstaan werkwoord (sta aan, staat aan, stond aan, stonden aan, aangestaan)
  2. agradar (dar satisfacción a; dar gust a; contentar)
    bevallen; plezieren; aangenaam aandoen
    • bevallen werkwoord (beval, bevalt, beviel, bevielen, bevallen)
    • plezieren werkwoord (plezier, pleziert, plezierde, plezierden, geplezierd)
    • aangenaam aandoen werkwoord (doe aangenaam aan, doet aangenaam aan, deed aangenaam aan, deden aangenaam aan, aangenaam aangedaan)
  3. agradar (reflexionar; pensar; considerar; )
    beschouwen; nadenken; overdenken; overpeinzen; bedenken; bespiegelen; peinzen
    • beschouwen werkwoord (beschouw, beschouwt, beschouwde, beschouwden, beschouwd)
    • nadenken werkwoord (denk na, denkt na, dacht na, dachten na, nagedacht)
    • overdenken werkwoord (overdenk, overdenkt, overdacht, overdachten, overdacht)
    • overpeinzen werkwoord (overpeins, overpeinst, overpeinsde, overpeinsden, overpeinsd)
    • bedenken werkwoord (bedenk, bedenkt, bedacht, bedachten, bedacht)
    • bespiegelen werkwoord (bespiegel, bespiegelt, bespiegelde, bespiegelden, bespiegeld)
    • peinzen werkwoord (peins, peinst, peinsde, peinsden, gepeinsd)
  4. agradar (gustar; divertir; parecer bien; )
    believen; aanstaan; goeddunken
    • believen werkwoord (belief, belieft, beliefde, beliefden, beliefd)
    • aanstaan werkwoord (sta aan, staat aan, stond aan, stonden aan, aangestaan)
    • goeddunken werkwoord (dunk goed, dunkt goed, dacht goed, dachten goed, goedgedacht)

Conjugations for agradar:

presente
  1. agrado
  2. agradas
  3. agrada
  4. agradamos
  5. agradáis
  6. agradan
imperfecto
  1. agradaba
  2. agradabas
  3. agradaba
  4. agradábamos
  5. agradabais
  6. agradaban
indefinido
  1. agradé
  2. agradaste
  3. agradó
  4. agradamos
  5. agradasteis
  6. agradaron
fut. de ind.
  1. agradaré
  2. agradarás
  3. agradará
  4. agradaremos
  5. agradaréis
  6. agradarán
condic.
  1. agradaría
  2. agradarías
  3. agradaría
  4. agradaríamos
  5. agradaríais
  6. agradarían
pres. de subj.
  1. que agrade
  2. que agrades
  3. que agrade
  4. que agrademos
  5. que agradéis
  6. que agraden
imp. de subj.
  1. que agradara
  2. que agradaras
  3. que agradara
  4. que agradáramos
  5. que agradarais
  6. que agradaran
miscelánea
  1. ¡agrada!
  2. ¡agradad!
  3. ¡no agrades!
  4. ¡no agradéis!
  5. agradado
  6. agradando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor agradar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
believen consentimiento; discreción
bespiegelen contemplación
goeddunken consentimiento; discreción
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangenaam aandoen agradar; contentar; dar gust a; dar satisfacción a
aanstaan agradar; aprobar; dar gusto; deleitarse; disfrutar; divertir; gozar; gustar; parecer bien; recrearse convenir; estar en funcionamiento; estar puesto; funcionar; gustar
bedenken agradar; considerar; contemplar; fantasear; idear; meditar; pensar; reflexionar; reflexionar sobre acordarse; apretar; compendiar; comprimir; concentrarse; condensarse; divagar; estrujar; fantasear; idear; imaginar; inventar; inventar un plan; pensar; planear; recordar; tramar; urdir
behagen agradar; dar gusto; gustar
believen agradar; aprobar; deleitarse; disfrutar; divertir; gozar; gustar; parecer bien; recrearse haber de; querer; tener que
beschouwen agradar; considerar; contemplar; fantasear; idear; meditar; pensar; reflexionar; reflexionar sobre conmemorar; considerar; contemplar; estudiar; examinar; pensar; reflectar; reflejar; reflexionar; reflexionar sobre
bespiegelen agradar; considerar; contemplar; fantasear; idear; meditar; pensar; reflexionar; reflexionar sobre
bevallen agradar; contentar; dar gust a; dar gusto; dar satisfacción a; gustar convenir; dar a luz; encantar; fascinar; gustar; parir
gelieven agradar; dar gusto; gustar
goeddunken agradar; aprobar; deleitarse; disfrutar; divertir; gozar; gustar; parecer bien; recrearse
nadenken agradar; considerar; contemplar; fantasear; idear; meditar; pensar; reflexionar; reflexionar sobre pensar; reflexionar
overdenken agradar; considerar; contemplar; fantasear; idear; meditar; pensar; reflexionar; reflexionar sobre adivinar; appreciar; conjeturar; conmemorar; considerar; contemplar; estimar; estudiar; examinar; hacer conjeturas; pensar; reflectar; reflejar; reflexionar; reflexionar sobre
overpeinzen agradar; considerar; contemplar; fantasear; idear; meditar; pensar; reflexionar; reflexionar sobre
peinzen agradar; considerar; contemplar; fantasear; idear; meditar; pensar; reflexionar; reflexionar sobre pensar; reflexionar
plezieren agradar; contentar; dar gust a; dar gusto; dar satisfacción a; gustar alegrar; complacer; dar gusto

Synoniemen voor "agradar":


Wiktionary: agradar

agradar
verb
  1. aan iemand welgevallig zijn
  2. iets als aangenaam ervaren
  3. bekoren

Cross Translation:
FromToVia
agradar bevallen; behagen please — to make happy or satisfy
agradar aanstaan; behagen; bevallen; zinnen plaire — Agréer, être agréable (Sens général)