Spaans

Uitgebreide vertaling voor apuntar a (Spaans) in het Nederlands

apuntar a:

apuntar a werkwoord

  1. apuntar a (ambicionar; aspirar a; empeñarse en; esforzarse por)
    doelen
    • doelen werkwoord (doel, doelt, doelde, doelden, gedoeld)

Conjugations for apuntar a:

presente
  1. apunto a
  2. apuntas a
  3. apunta a
  4. apuntamos a
  5. apuntáis a
  6. apuntan a
imperfecto
  1. apuntaba a
  2. apuntabas a
  3. apuntaba a
  4. apuntábamos a
  5. apuntabais a
  6. apuntaban a
indefinido
  1. apunté a
  2. apuntaste a
  3. apuntó a
  4. apuntamos a
  5. apuntasteis a
  6. apuntaron a
fut. de ind.
  1. apuntaré a
  2. apuntarás a
  3. apuntará a
  4. apuntaremos a
  5. apuntaréis a
  6. apuntarán a
condic.
  1. apuntaría a
  2. apuntarías a
  3. apuntaría a
  4. apuntaríamos a
  5. apuntaríais a
  6. apuntarían a
pres. de subj.
  1. que apunte a
  2. que apuntes a
  3. que apunte a
  4. que apuntemos a
  5. que apuntéis a
  6. que apunten a
imp. de subj.
  1. que apuntara a
  2. que apuntaras a
  3. que apuntara a
  4. que apuntáramos a
  5. que apuntarais a
  6. que apuntaran a
miscelánea
  1. ¡apunta! a
  2. ¡apuntad! a
  3. ¡no apuntes! a
  4. ¡no apuntéis! a
  5. apuntado a
  6. apuntando a
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

apuntar a [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el apuntar a (aspirar a)
    mikken op
  2. el apuntar a (pretender; ambicionar; aspirar a; empeñarse en; dar forraje)
    het streven; pogen; beogen; de ambitie; de aspiratie; het azen; aansturen op; het doel; de intentie; trachten; streven naar
    • streven [het ~] zelfstandig naamwoord
    • pogen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • beogen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • ambitie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • aspiratie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • azen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • aansturen op [znw.] zelfstandig naamwoord
    • doel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • intentie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • trachten [znw.] zelfstandig naamwoord
    • streven naar [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor apuntar a:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aansturen op ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender
ambitie ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender afán; afán de imponerse; ambición; aspiraciones; aspiración; devoción; esfuerzo
aspiratie ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender aspiraciones
azen ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender
beogen ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender
doel ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender apuesta; blanco; destino; destino de viaje; destino final; fin; gol; intencion; meta; objetivo; objetivo final; objeto; sentido; valor del objetivo
intentie ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender fin; gol; intencion; meta; objetivo; objeto; plan; proyecto
mikken op apuntar a; aspirar a
pogen ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender
streven ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender apuesta; aspiraciones; fin; gol; intencion; meta; objetivo
streven naar ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender
trachten ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender tratar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aansturen op aspirar; dirigirse directamente a; fijarse un objetivo; hacer rumbo a; ir directamente hacia
azen cazar
beogen tener como fin de; tener como objetivo
doelen ambicionar; apuntar a; aspirar a; empeñarse en; esforzarse por
mikken op afanarse por; aspirar a; empeñarse en; esforzarse por
pogen intentar; tratar
streven afanarse; afanarse por; ambicionar; aspirar; aspirar a; empeñarse; empeñarse en; esforzarse por; intentar; tratar de conseguir
streven naar afanarse por; aspirar a; empeñarse en; esforzarse por
trachten intentar; tratar

Wiktionary: apuntar a


Cross Translation:
FromToVia
apuntar a bedoelen; beogen; mikken viser — Traductions à trier suivant le sens

apuntar:

apuntar werkwoord

  1. apuntar (alinear)
    richten; in een bep. richting plaatsen; mikken
  2. apuntar (poner por escrito; anotar)
    registreren; noteren; op schrift stellen; aantekenen; optekenen; boeken
    • registreren werkwoord (registreer, registreert, registreerde, registreerden, geregistreerd)
    • noteren werkwoord (noteer, noteert, noteerde, noteerden, genoteerd)
    • op schrift stellen werkwoord
    • aantekenen werkwoord (teken aan, tekent aan, tekende aan, tekenden aan, aangetekend)
    • optekenen werkwoord (teken op, tekent op, tekende op, tekenden op, opgetekend)
    • boeken werkwoord (boek, boekt, boekte, boekten, geboekt)
  3. apuntar (registrar; inscribir; firmar; anotar; protocolizar)
    inboeken
    • inboeken werkwoord (boek in, boekt in, boekte in, boekten in, ingeboekt)
  4. apuntar (registrar; anotar; escribir; )
    boeken; noteren; vastleggen; registreren; opschrijven; optekenen
    • boeken werkwoord (boek, boekt, boekte, boekten, geboekt)
    • noteren werkwoord (noteer, noteert, noteerde, noteerden, genoteerd)
    • vastleggen werkwoord (leg vast, legt vast, legde vast, legden vast, vastgelegd)
    • registreren werkwoord (registreer, registreert, registreerde, registreerden, geregistreerd)
    • opschrijven werkwoord (schrijf op, schrijft op, schreef op, schreven op, opgeschreven)
    • optekenen werkwoord (teken op, tekent op, tekende op, tekenden op, opgetekend)
  5. apuntar (amanecer)
    krieken
    • krieken werkwoord (kriek, kriekt, kriekte, kriekten, gekriekt)
  6. apuntar (soplar; indicar)
    voorzeggen
    • voorzeggen werkwoord (zeg voor, zegt voor, zei voor, zeiden voor, voorgezegd)
  7. apuntar
    mikken; gericht werpen
  8. apuntar
    aanwijzen
    • aanwijzen werkwoord (wijs aan, wijst aan, wees aan, wezen aan, aangewezen)
  9. apuntar (anotar)
    optekenen
    • optekenen werkwoord (teken op, tekent op, tekende op, tekenden op, opgetekend)
  10. apuntar (marcar)
    vinken; aanstrepen; afvinken
    • vinken werkwoord
    • aanstrepen werkwoord (streep aan, streept aan, streepte aan, streepten aan, aangestreept)
    • afvinken werkwoord

Conjugations for apuntar:

presente
  1. apunto
  2. apuntas
  3. apunta
  4. apuntamos
  5. apuntáis
  6. apuntan
imperfecto
  1. apuntaba
  2. apuntabas
  3. apuntaba
  4. apuntábamos
  5. apuntabais
  6. apuntaban
indefinido
  1. apunté
  2. apuntaste
  3. apuntó
  4. apuntamos
  5. apuntasteis
  6. apuntaron
fut. de ind.
  1. apuntaré
  2. apuntarás
  3. apuntará
  4. apuntaremos
  5. apuntaréis
  6. apuntarán
condic.
  1. apuntaría
  2. apuntarías
  3. apuntaría
  4. apuntaríamos
  5. apuntaríais
  6. apuntarían
pres. de subj.
  1. que apunte
  2. que apuntes
  3. que apunte
  4. que apuntemos
  5. que apuntéis
  6. que apunten
imp. de subj.
  1. que apuntara
  2. que apuntaras
  3. que apuntara
  4. que apuntáramos
  5. que apuntarais
  6. que apuntaran
miscelánea
  1. ¡apunta!
  2. ¡apuntad!
  3. ¡no apuntes!
  4. ¡no apuntéis!
  5. apuntado
  6. apuntando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor apuntar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstrepen marcar
aanwijzen indicación
afvinken marcar
boeken novelas
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstrepen apuntar; marcar
aantekenen anotar; apuntar; poner por escrito anotar; grabar
aanwijzen apuntar mantener el mouse
afvinken apuntar; marcar
boeken anotar; apuntar; escribir; indexar; inscribir; poner en papel; poner por escrito; registrar asentar; registrar
gericht werpen apuntar
in een bep. richting plaatsen alinear; apuntar
inboeken anotar; apuntar; firmar; inscribir; protocolizar; registrar
krieken amanecer; apuntar
mikken alinear; apuntar
noteren anotar; apuntar; escribir; indexar; inscribir; poner en papel; poner por escrito; registrar anotar
op schrift stellen anotar; apuntar; poner por escrito
opschrijven anotar; apuntar; escribir; indexar; inscribir; poner en papel; registrar anotar
optekenen anotar; apuntar; escribir; indexar; inscribir; poner en papel; poner por escrito; registrar
registreren anotar; apuntar; escribir; indexar; inscribir; poner en papel; poner por escrito; registrar registrar; registrarse; suscribirse
richten alinear; apuntar alinear
vastleggen anotar; apuntar; escribir; indexar; inscribir; poner en papel; registrar agarrarse a; amarrar; atado; atar a una cuerda; colocar; contratar; encadenar; estipular; fijar; imponer dinero; reservar un viaje; sujetar
vinken apuntar; marcar
voorzeggen apuntar; indicar; soplar

Synoniemen voor "apuntar":


Wiktionary: apuntar

apuntar
verb
  1. een wapen
  2. aantekeningen maken

Cross Translation:
FromToVia
apuntar richten aim — to point or direct a missile weapon
apuntar dekken cover — protect by shooting
apuntar aanwijzen finger — to identify or point out
apuntar noteren; opschrijven; neerpennen; nota nemen mark — take note of
apuntar wijzen point — to extend finger
apuntar schrijven write — record (data)
apuntar opschrijven; neerschrijven write down — to set something down in writing
apuntar tonen zeigendi(transitiv): jemanden etwas sehen lassen
apuntar aantekenen; noteren; opschrijven; teboekstellen notermarquer d’un trait dans un livre, dans un écrit.
apuntar aantekeningen maken prendre des notesannoter un document de renseignements ou d'informations.

apuntarse:

apuntarse werkwoord

  1. apuntarse (suscribirse a; suscribir; escupir; )
    inschrijven; intekenen
    • inschrijven werkwoord (schrijf in, schrijft in, schreef in, schreven in, ingeschreven)
    • intekenen werkwoord (teken in, tekent in, tekende in, tekenden in, ingetekend)

Conjugations for apuntarse:

presente
  1. me apunto
  2. te apuntas
  3. se apunta
  4. nos apuntamos
  5. os apuntáis
  6. se apuntan
imperfecto
  1. me apuntaba
  2. te apuntabas
  3. se apuntaba
  4. nos apuntábamos
  5. os apuntabais
  6. se apuntaban
indefinido
  1. me apunté
  2. te apuntaste
  3. se apuntó
  4. nos apuntamos
  5. os apuntasteis
  6. se apuntaron
fut. de ind.
  1. me apuntaré
  2. te apuntarás
  3. se apuntará
  4. nos apuntaremos
  5. os apuntaréis
  6. se apuntarán
condic.
  1. me apuntaría
  2. te apuntarías
  3. se apuntaría
  4. nos apuntaríamos
  5. os apuntaríais
  6. se apuntarían
pres. de subj.
  1. que me apunte
  2. que te apuntes
  3. que se apunte
  4. que nos apuntemos
  5. que os apuntéis
  6. que se apunten
imp. de subj.
  1. que me apuntara
  2. que te apuntaras
  3. que se apuntara
  4. que nos apuntáramos
  5. que os apuntarais
  6. que se apuntaran
miscelánea
  1. ¡apuntate!
  2. ¡apuntaos!
  3. ¡no te apuntes!
  4. ¡no os apuntéis!
  5. apuntado
  6. apuntándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor apuntarse:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inschrijven abandonar; apuntarse; apuntarse para; escupir; indicar; suscribir; suscribirse a apuntarse para; desahuciar; enrolarse; entregar; escupir; inscribir; registrar; registrar para el catastro; renunciar a; suscribirse a
intekenen abandonar; apuntarse; apuntarse para; escupir; indicar; suscribir; suscribirse a apuntarse para; suscribirse a

Verwante vertalingen van apuntar a