Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. hipo:
  2. hipar:
  3. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor hipo (Spaans) in het Nederlands

hipo:

hipo [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el hipo
    de hik
    • hik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. el hipo
    gehik
    • gehik [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor hipo:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gehik hipo
hik hipo

Verwante woorden van "hipo":

  • hipos

Wiktionary: hipo

hipo
noun
  1. een periodiek optredende, spontane, onwillekeurige samentrekking van het middenrif tijdens inademing, gevolgd door het plots sluiten van het strotklepje, wat een kenmerkend geluid veroorzaakt

Cross Translation:
FromToVia
hipo hik hiccup — spasm of the diaphragm
hipo hik hiccups — the condition of having hiccup spasms
hipo hik hoquetsecousse, choc, heurt.
hipo hik; snik sanglot — (term, surtout au pluriel) soupir redoubler, spasme de la poitrine qui, contracter par la douleur, laisse échapper des sons entrecouper.

hipar:

hipar werkwoord

  1. hipar
    de hik hebben; hikken
    • de hik hebben werkwoord (heb de hik, hebt de hik, heeft de hik, had de hik, hadden de hik, de hik gehad)
    • hikken werkwoord (hik, hikt, hikte, hikten, gehikt)
  2. hipar (dar la lata; quejarse; machacar; )
    emmeren

Conjugations for hipar:

presente
  1. hipo
  2. hipas
  3. hipa
  4. hipamos
  5. hipáis
  6. hipan
imperfecto
  1. hipaba
  2. hipabas
  3. hipaba
  4. hipábamos
  5. hipabais
  6. hipaban
indefinido
  1. hipé
  2. hipaste
  3. hipó
  4. hipamos
  5. hipasteis
  6. hiparon
fut. de ind.
  1. hiparé
  2. hiparás
  3. hipará
  4. hiparemos
  5. hiparéis
  6. hiparán
condic.
  1. hiparía
  2. hiparías
  3. hiparía
  4. hiparíamos
  5. hiparíais
  6. hiparían
pres. de subj.
  1. que hipe
  2. que hipes
  3. que hipe
  4. que hipemos
  5. que hipéis
  6. que hipen
imp. de subj.
  1. que hipara
  2. que hiparas
  3. que hipara
  4. que hipáramos
  5. que hiparais
  6. que hiparan
miscelánea
  1. ¡hipa!
  2. ¡hipad!
  3. ¡no hipes!
  4. ¡no hipéis!
  5. hipado
  6. hipando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor hipar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
de hik hebben hipar
emmeren aullar; chillar; chistar; dar la lata; dar la murga; dar la paliza; dar la tabarra; estar dale que te pego; gañir; gemir; gimotear; hacer la guaya; hipar; lamentarse; lloriquear; machacar; piar; quejarse; ulular
hikken hipar

Wiktionary: hipar


Cross Translation:
FromToVia
hipar hikken hiccup — to hiccup