Home ->Woordenboeken ->Spaans/Zweeds ->Zoek: barata

Spaanse en Zweedse zoekresultaten voor: barata

Overzicht

Spaans naar Zweeds: Meer gegevens...

barato:
- lågpris-; billig; billigt; lågpris
Wiktionary:
- barata → utförsäljning, rimlig
- barato → billig, rimlig

Spaans

Uitgebreide vertaling voor barata (Spaans) in het Zweeds

barata:

Synoniemen voor "barata":

cucaracha
permuta; trueque; baratura; ocasión

Wiktionary: barata

Cross Translation:

From	To	Via
• barata	→ utförsäljning	↔ clearance — sale of merchandise at a reduced price
• barata	→ rimlig	↔ billig — ursprünglich: angemessen (recht und billig)

barato:

barato bijvoeglijk naamwoord

barato
lågpris-; billig; billigt
- lågpris- bijvoeglijk naamwoord
- billig bijvoeglijk naamwoord
- billigt bijvoeglijk naamwoord
barato
billig; billigt
- billig bijvoeglijk naamwoord
- billigt bijvoeglijk naamwoord
barato (baratísimo; por casi nada)
lågpris
- lågpris bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor barato:

Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
billig	barato	bajo; grosero; vulgar
billigt	barato	andrajoso; asqueroso; bajo; grosero; mugriento; sucio; vulgar
lågpris	barato; baratísimo; por casi nada
lågpris-	barato

Verwante woorden van "barato":

barata, baratas

Synoniemen voor "barato":

ahorrativo; económico; ahorrador; guardoso
económico; moderado; rebajado; módico; despreciado; ganga; saldo; de lance; de ocasión; asequible; de poco valor

Wiktionary: barato

Cross Translation:

From	To	Via
• barato	→ billig	↔ cheap — low in price
• barato	→ billig	↔ cheap — of poor quality
• barato	→ rimlig	↔ billig — ursprünglich: angemessen (recht und billig)
• barato	→ billig	↔ günstig — den geforderten Aufwand wert

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor barata (Zweeds) in het Spaans

barata: ^{(*Woord en zin splitter gebruikt)}

bar: venta; tenedor; sala; café; establecimiento; local; merendero; restaurante; posada; apuro; masilla; pegamento; mesón; bayuca; salón de té; bar; cafetería; taberna; tasca; comedor; barraca
äta: tomar; comer; aprovechar; cenar; consumir; comerse; comerlo todo; agotar; devorar; digerir; carcomer; atracarse; digerirse; dar de comer a; mascar; morfar; disfrutar; almorzar; comer al mediodía
bär: fruta pequeña; fruto en baya
bära: llevar; alcanzar; aguantar; soportar; sufrir; tragar; digerir; cargar; apoyar; trasladar; sostener; transportar