Home ->Woordenboeken ->Frans/Duits ->Zoek: bosselé

Franse en Duitse zoekresultaten voor: bosselé

Overzicht

Frans naar Duits: Meer gegevens...

bosselé:
- bucklig; buckelig; uneben; holperig
bosseler:
- eindrücken; einbeulen; quetschen
Wiktionary:
- bosseler → verbeulen, bosseln

Frans

Uitgebreide vertaling voor bosselé (Frans) in het Duits

bosselé:

bosselé bijvoeglijk naamwoord

bosselé (raboteux; bossué; inégal; cabossé; cahoteux)
bucklig; buckelig; uneben; holperig
- bucklig bijvoeglijk naamwoord
- buckelig bijvoeglijk naamwoord
- uneben bijvoeglijk naamwoord
- holperig bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor bosselé:

Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
buckelig	bosselé; bossué; cabossé; cahoteux; inégal; raboteux	bossu
bucklig	bosselé; bossué; cabossé; cahoteux; inégal; raboteux	bossu; bossué
holperig	bosselé; bossué; cabossé; cahoteux; inégal; raboteux
uneben	bosselé; bossué; cabossé; cahoteux; inégal; raboteux	accidenté; cahoteux; impair; inégal; irrégulier; irrégulièrement; raboteux; rugueux; rêche

Synoniemen voor "bosselé":

bossué; cabossé; déformé; martelé; bossu; gibbeux; inégal; montueux; bombé

bosseler:

bosseler werkwoord (bosselle, bosselles, bosselons, bosselez, bossellent, bosselais, bosselait, bosselions, bosseliez, bosselaient, bosselai, bosselas, bossela, bosselâmes, bosselâtes, bosselèrent, bossellerai, bosselleras, bossellera, bossellerons, bossellerez, bosselleront)

bosseler (cabosser; bossuer)
eindrücken; einbeulen; quetschen
- eindrücken werkwoord (drücke ein, drückst ein, drückt ein, drückte ein, drücktet ein, eingedrückt)
- einbeulen werkwoord (beule ein, beulst ein, beult ein, beulte ein, beultet ein, eingebeult)
- quetschen werkwoord (quetsche, quetschst, quetscht, quetschte, quetschtet, gequetscht)

Conjugations for bosseler:

Présent

bosselle
bosselles
bosselle
bosselons
bosselez
bossellent

imparfait

bosselais
bosselais
bosselait
bosselions
bosseliez
bosselaient

passé simple

bosselai
bosselas
bossela
bosselâmes
bosselâtes
bosselèrent

futur simple

bossellerai
bosselleras
bossellera
bossellerons
bossellerez
bosselleront

subjonctif présent

que je bosselle
que tu bosselles
qu'il bosselle
que nous bosselions
que vous bosseliez
qu'ils bossellent

conditionnel présent

bossellerais
bossellerais
bossellerait
bossellerions
bosselleriez
bosselleraient

passé composé

ai bosselé
as bosselé
a bosselé
avons bosselé
avez bosselé
ont bosselé

divers

bosselle!
bosselez!
bosselons!
bosselé
bosselant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor bosseler:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
einbeulen	bosseler; bossuer; cabosser	appuyer; enfoncer; faire entrer de force; meurtrir; pousser dans; rebondir
eindrücken	bosseler; bossuer; cabosser	appuyer; comprimer; enfoncer; faire entrer de force; meurtrir; pousser dans; presser; rebondir
quetschen	bosseler; bossuer; cabosser	appuyer; blesser; contusionner; faire pression; injurier; léser; meurtrir; peser; presser; pressurer; rebondir; serrer

Synoniemen voor "bosseler":

abîmer; bossuer; cabosser; déformer; fausser; marteler

Wiktionary: bosseler

Cross Translation:

From	To	Via
• bosseler	→ verbeulen	↔ deuken — een deuk of deuken maken in iets
• bosseler	→ bosseln	↔ ciseleren — heel fijne reliëfversieringen in metalen voorwerpen maken