Overzicht
Frans naar Spaans: Meer gegevens...
-
ferme:
- finca; casa de labranza; quinta; vivienda campesina; granja; ganadería; silla
- fuerte; vigoroso; robusto; enérgicamente; potente; enérgico; fisicamente fuerte; decidido; decididamente; resuelto; drástico; intrépido; orgullo; glorioso; magnífico; grandioso; altivo; grande; presumido; satisfecho; altanero; firme; duradero; con fuerza; con firmeza; justo; considerable; resistente; considerablemente; fuertemente; firmemente; irrefutable; inquebrantable; gallardo; fuerte moralmente; muy fuerte; repleto de fuerza; de carácter fuerte; indudablemente; seguro; sin duda; con toda seguridad; categórico; sin duda alguna; sólido; absoluto; sin reservas; incondicional; resoluto; con empeño; firmemente decidido; animado; correoso
- fermé:
-
fermer:
- cerrar; pasar; cerrarse; cerrar de golpe; cuadrar; cerrar con llave; suceder; concluir; atacar; guardar; concertar; celebrar; importar; tapar; sellar; cerrar herméticamente; bloqear; echar el cerrojo a; bloquear; poner bajo llave; echar llave; definir; abrir; apear; deslindar; levantar; apagar; elaborar; delimitar; demarcar; colocar; amanecer; acotar; cercar; dar salida; mentir; alzar; depositar; desconectar; enredar; proyectar; camelar; estafar; derrocar; acorralar; desalojar; formular; destituir; perfilar; mancharse; ensuciarse; timar; destronar; embaucar; tomar el pelo; amañar; desahuciar; clarecer; clarear; chapucear; amputar; amover; apoyarse en; sablear; frangollar; atrabancar; embarullar; socaliñar; agrandarse; chafallar; hacer mal; emporcarse; dar un sablazo; hacer una mala jugada; robar con engaño; pegarle a una persona; dejar bien cerrado; encerrar; finalizar; terminar; anular; cancelar
-
Wiktionary:
- ferme → firme, resistente, sólido
- ferme → granja
- ferme → granja, finca, resoluto, resuelto, robusto, casa de labranza, bien (raíz), fijo, firme, inconmovible, continuo, constante, permanente
- fermé → cerrado
- fermer → cerrar, cerrar con llave
- fermer → tapar, cerrar, candar, acerrojar, cerrar con llave, desistir, abandonar
Frans
Uitgebreide vertaling voor ferme (Frans) in het Spaans
ferme:
-
la ferme (exploitation agricole; métairie; grande ferme; habitat rural)
-
la ferme (agriculture; exploitation agricole)
-
la ferme (grande ferme)
-
la ferme (comble)
-
ferme (costaud; vigoureux; fermement)
fuerte; vigoroso; robusto; enérgicamente; potente; enérgico; fisicamente fuerte-
fuerte bijvoeglijk naamwoord
-
vigoroso bijvoeglijk naamwoord
-
robusto bijvoeglijk naamwoord
-
enérgicamente bijvoeglijk naamwoord
-
potente bijvoeglijk naamwoord
-
enérgico bijvoeglijk naamwoord
-
fisicamente fuerte bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (dynamique; fermement; énergiquement; énergique)
decidido; decididamente; resuelto; enérgico; drástico-
decidido bijvoeglijk naamwoord
-
decididamente bijvoeglijk naamwoord
-
resuelto bijvoeglijk naamwoord
-
enérgico bijvoeglijk naamwoord
-
drástico bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (décidé; solide; résolument; inébranlable; tenace; résolu; solidement; tenacement)
-
ferme (fier; fière; orgueilleux; fièrement; courageux; glorieux; altier)
-
ferme (vigoureux; fort; costaud; robuste; fermement; solide; stable; inébranlable; solidement)
fuerte; firme; duradero; con fuerza; con firmeza; justo; considerable; resistente; vigoroso; considerablemente; fuertemente; firmemente; irrefutable; inquebrantable-
fuerte bijvoeglijk naamwoord
-
firme bijvoeglijk naamwoord
-
duradero bijvoeglijk naamwoord
-
con fuerza bijvoeglijk naamwoord
-
con firmeza bijvoeglijk naamwoord
-
justo bijvoeglijk naamwoord
-
considerable bijvoeglijk naamwoord
-
resistente bijvoeglijk naamwoord
-
vigoroso bijvoeglijk naamwoord
-
considerablemente bijvoeglijk naamwoord
-
fuertemente bijvoeglijk naamwoord
-
firmemente bijvoeglijk naamwoord
-
irrefutable bijvoeglijk naamwoord
-
inquebrantable bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (solide; vigoureux; décidé; résolu; fermement; vif; en termes vifs)
gallardo; fuerte; potente; vigoroso; intrépido; fuerte moralmente; con firmeza; resuelto; enérgico; enérgicamente; muy fuerte; con fuerza; repleto de fuerza-
gallardo bijvoeglijk naamwoord
-
fuerte bijvoeglijk naamwoord
-
potente bijvoeglijk naamwoord
-
vigoroso bijvoeglijk naamwoord
-
intrépido bijvoeglijk naamwoord
-
fuerte moralmente bijvoeglijk naamwoord
-
con firmeza bijvoeglijk naamwoord
-
resuelto bijvoeglijk naamwoord
-
enérgico bijvoeglijk naamwoord
-
enérgicamente bijvoeglijk naamwoord
-
muy fuerte bijvoeglijk naamwoord
-
con fuerza bijvoeglijk naamwoord
-
repleto de fuerza bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (de façon décidée; agissant; résolu; intrépide; sûr; hardi; crâne; efficace; décidé; brave; expéditif)
resuelto; firme; decidido; intrépido; decididamente-
resuelto bijvoeglijk naamwoord
-
firme bijvoeglijk naamwoord
-
decidido bijvoeglijk naamwoord
-
intrépido bijvoeglijk naamwoord
-
decididamente bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (de caractère fiable; de caractère stable)
de carácter fuerte-
de carácter fuerte bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (réel; sûrement; certainement; certain; effectivement; véritable; effectif; réellement; véritablement; catégorique; catégoriquement)
indudablemente; seguro; sin duda; con toda seguridad; categórico; sin duda alguna-
indudablemente bijvoeglijk naamwoord
-
seguro bijvoeglijk naamwoord
-
sin duda bijvoeglijk naamwoord
-
con toda seguridad bijvoeglijk naamwoord
-
categórico bijvoeglijk naamwoord
-
sin duda alguna bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (solide; résistant; fort; robuste)
-
ferme (vigoureux; résolu; fermement; dynamique; avec force; énergique)
-
ferme (inébranlable; persévérant; vigoureux; irréductible; immuable; fermement; tenace; constant; constamment)
inquebrantable; firme; irrefutable-
inquebrantable bijvoeglijk naamwoord
-
firme bijvoeglijk naamwoord
-
irrefutable bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (inconditionnel; absolument; inconditionnellement; absolu; sûr; certainement; pertinent; incontestable; incontestablement; certain; catégorique; sans réserve; indubitable; final; sans doute; formel; formellement; catégoriquement; sans conditions; complètement; décidé; indéniable; assurément; pertinemment; sans aucun doute; positivement; d'une façon décidée)
absoluto; sin reservas; incondicional-
absoluto bijvoeglijk naamwoord
-
sin reservas bijvoeglijk naamwoord
-
incondicional bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (résolu; déterminé; décidé; fermement; résolument; avec fermeté; de façon déterminée)
resoluto; con empeño; firme; decidido; resuelto; con firmeza; firmemente decidido-
resoluto bijvoeglijk naamwoord
-
con empeño bijvoeglijk naamwoord
-
firme bijvoeglijk naamwoord
-
decidido bijvoeglijk naamwoord
-
resuelto bijvoeglijk naamwoord
-
con firmeza bijvoeglijk naamwoord
-
firmemente decidido bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (énergique; animé; dynamique; fort; alerte)
-
ferme (énergique; fort; résolu)
Vertaal Matrix voor ferme:
Synoniemen voor "ferme":
Wiktionary: ferme
ferme
Cross Translation:
adjective
-
Qui a de la consistance, de la dureté.
- ferme → firme; resistente; sólido
-
exploitation agricole
- ferme → granja
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ferme | → granja; finca | ↔ farm — a place where agricultural activities take place |
• ferme | → resoluto | ↔ resolute — firm, unyielding, determined |
• ferme | → resuelto | ↔ kordaat — vastbesloten, vastberaden |
• ferme | → robusto | ↔ flink — stevig van lichaamsbouw |
• ferme | → granja; finca | ↔ boerderij — een onderneming van een boer |
• ferme | → casa de labranza | ↔ Bauernhaus — Gebäude: ursprünglich von Bauern bewohntes und zu landwirtschaftlichen Zwecke genutztes Haus |
• ferme | → granja; bien (raíz); finca | ↔ Bauernhof — Landwirtschaft: Wohnhaus, Stallungen, Wirtschaftsgelände und Felder, die zusammengenommen einen kleinen landwirtschaftlichen Betrieb darstellen |
• ferme | → fijo; firme; inconmovible | ↔ fest — vollkommen, vollständig, energisch, von hoch Intensität, Stärke, mit großer Macht, Wucht |
• ferme | → fijo; firme; inconmovible | ↔ fest — übertragen: sicher, gebunden, stabil, auf solider Grundlage |
• ferme | → continuo; constante; permanente | ↔ stet — veraltet: standhaft (zum Beispiel in Bezug auf Charakter oder allgemeine Haltung) |
fermé:
-
fermé (fermé à clé; clos; étanche; verrouillé; hermétique; impénétrable)
cerrado; estancado; hermético; bajo llave-
cerrado bijvoeglijk naamwoord
-
estancado bijvoeglijk naamwoord
-
hermético bijvoeglijk naamwoord
-
bajo llave bijvoeglijk naamwoord
-
-
fermé (taciturne; silencieux; renfermé; secret; réservé; peu bavard)
silencioso; quieto; poco hablador-
silencioso bijvoeglijk naamwoord
-
quieto bijvoeglijk naamwoord
-
poco hablador bijvoeglijk naamwoord
-
-
fermé (barré)
cerrado; espeso; gordo; cercano; estancado; denso; además; encima; ancho; grueso; hinchado; corpulento; cerrado con llave-
cerrado bijvoeglijk naamwoord
-
espeso bijvoeglijk naamwoord
-
gordo bijvoeglijk naamwoord
-
cercano bijvoeglijk naamwoord
-
estancado bijvoeglijk naamwoord
-
denso bijvoeglijk naamwoord
-
además bijvoeglijk naamwoord
-
encima bijvoeglijk naamwoord
-
ancho bijvoeglijk naamwoord
-
grueso bijvoeglijk naamwoord
-
hinchado bijvoeglijk naamwoord
-
corpulento bijvoeglijk naamwoord
-
cerrado con llave bijvoeglijk naamwoord
-
-
fermé (barré; clos)
cerrado; estar cerrado; cerrado con llave-
cerrado bijvoeglijk naamwoord
-
estar cerrado bijvoeglijk naamwoord
-
cerrado con llave bijvoeglijk naamwoord
-
-
fermé (hermétiquement fermé; étanche; fermé à clé; clos; hermétique; verrouillé; impénétrable)
herméticamente cerrado; cerrado con llave; cerrado a cal y canto-
herméticamente cerrado bijvoeglijk naamwoord
-
cerrado con llave bijvoeglijk naamwoord
-
cerrado a cal y canto bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor fermé:
Synoniemen voor "fermé":
fermer:
fermer werkwoord (ferme, fermes, fermons, fermez, ferment, fermais, fermait, fermions, fermiez, fermaient, fermai, fermas, ferma, fermâmes, fermâtes, fermèrent, fermerai, fermeras, fermera, fermerons, fermerez, fermeront)
-
fermer (clore; verrouiller; boucler)
-
fermer (clore; boucler; verrouiller; cacheter; apposer les scellés)
cerrar; cerrar de golpe; cerrarse; cerrar con llave; tapar; sellar; cerrar herméticamente-
cerrar werkwoord
-
cerrar de golpe werkwoord
-
cerrarse werkwoord
-
cerrar con llave werkwoord
-
tapar werkwoord
-
sellar werkwoord
-
cerrar herméticamente werkwoord
-
-
fermer (bloquer; barrer)
-
fermer (verrouiller; boucler; fermer au verrou; clore)
cerrar; echar el cerrojo a; bloquear; cerrar con llave; poner bajo llave; echar llave-
cerrar werkwoord
-
echar el cerrojo a werkwoord
-
bloquear werkwoord
-
cerrar con llave werkwoord
-
poner bajo llave werkwoord
-
echar llave werkwoord
-
-
fermer (barrer; marquer; entourer; tracer; piqueter; préciser; contourner; tromper; clôturer; borner; jalonner; escroquer; soutirer)
cerrar; definir; abrir; apear; deslindar; levantar; apagar; elaborar; delimitar; demarcar; colocar; amanecer; acotar; cercar; dar salida; mentir; alzar; depositar; desconectar; enredar; proyectar; camelar; estafar; derrocar; acorralar; desalojar; formular; destituir; perfilar; mancharse; ensuciarse; timar; destronar; embaucar; tomar el pelo; amañar; desahuciar; clarecer; clarear; chapucear; amputar; amover; apoyarse en; sablear; frangollar; atrabancar; embarullar; socaliñar; agrandarse; chafallar; hacer mal; emporcarse; dar un sablazo; hacer una mala jugada; robar con engaño; pegarle a una persona-
cerrar werkwoord
-
definir werkwoord
-
abrir werkwoord
-
apear werkwoord
-
deslindar werkwoord
-
levantar werkwoord
-
apagar werkwoord
-
elaborar werkwoord
-
delimitar werkwoord
-
demarcar werkwoord
-
colocar werkwoord
-
amanecer werkwoord
-
acotar werkwoord
-
cercar werkwoord
-
dar salida werkwoord
-
mentir werkwoord
-
alzar werkwoord
-
depositar werkwoord
-
desconectar werkwoord
-
enredar werkwoord
-
proyectar werkwoord
-
camelar werkwoord
-
estafar werkwoord
-
derrocar werkwoord
-
acorralar werkwoord
-
desalojar werkwoord
-
formular werkwoord
-
destituir werkwoord
-
perfilar werkwoord
-
mancharse werkwoord
-
ensuciarse werkwoord
-
timar werkwoord
-
destronar werkwoord
-
embaucar werkwoord
-
tomar el pelo werkwoord
-
amañar werkwoord
-
desahuciar werkwoord
-
clarecer werkwoord
-
clarear werkwoord
-
chapucear werkwoord
-
amputar werkwoord
-
amover werkwoord
-
apoyarse en werkwoord
-
sablear werkwoord
-
frangollar werkwoord
-
atrabancar werkwoord
-
embarullar werkwoord
-
socaliñar werkwoord
-
agrandarse werkwoord
-
chafallar werkwoord
-
hacer mal werkwoord
-
emporcarse werkwoord
-
dar un sablazo werkwoord
-
hacer una mala jugada werkwoord
-
robar con engaño werkwoord
-
pegarle a una persona werkwoord
-
-
fermer
cerrar; dejar bien cerrado; encerrar; cerrar herméticamente-
cerrar werkwoord
-
dejar bien cerrado werkwoord
-
encerrar werkwoord
-
cerrar herméticamente werkwoord
-
-
fermer (terminer; clôturer; conclure; clore; barrer; boucher; verrouiller)
-
fermer (annihiler; annuler; supprimer; liquider; dénouer; décrocher; lever; déboutonner)
-
fermer (ficeler; lier; relier; boucler; clore)
-
fermer (terminer)
Conjugations for fermer:
Présent
- ferme
- fermes
- ferme
- fermons
- fermez
- ferment
imparfait
- fermais
- fermais
- fermait
- fermions
- fermiez
- fermaient
passé simple
- fermai
- fermas
- ferma
- fermâmes
- fermâtes
- fermèrent
futur simple
- fermerai
- fermeras
- fermera
- fermerons
- fermerez
- fermeront
subjonctif présent
- que je ferme
- que tu fermes
- qu'il ferme
- que nous fermions
- que vous fermiez
- qu'ils ferment
conditionnel présent
- fermerais
- fermerais
- fermerait
- fermerions
- fermeriez
- fermeraient
passé composé
- ai fermé
- as fermé
- a fermé
- avons fermé
- avez fermé
- ont fermé
divers
- ferme!
- fermez!
- fermons!
- fermé
- fermant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor fermer:
Synoniemen voor "fermer":
Wiktionary: fermer
fermer
Cross Translation:
verb
-
Clore.
- fermer → cerrar; cerrar con llave
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fermer | → tapar; cerrar | ↔ close — obstruct (an opening) |
• fermer | → cerrar | ↔ close — move (a door) |
• fermer | → candar; acerrojar; cerrar con llave | ↔ lock — to fasten with a lock |
• fermer | → cerrar | ↔ shut — to close |
• fermer | → cerrar | ↔ shut up — close (a building) so that no one can enter |
• fermer | → cerrar | ↔ sluiten — toedoen, dichtmaken |
• fermer | → desistir; abandonar | ↔ auflassen — einen Betrieb, eine Unternehmung aufgeben oder einstellen |
• fermer | → cerrar | ↔ schließen — eine Öffnung oder den Verschluss einer solchen zumachen |
• fermer | → cerrar | ↔ schließen — sich schließen: zugehen, zumachbar sein, geschlossen werden |