Franse synoniemen van trait, ander woord voor trait

Remove Ads

Overzicht

Frans Synoniemen: Meer gegevens...

trait:
- caractéristique; trait; propriété; sceau; qualité; particularité; marque; marque distinctive; analyse; trait de caractère; trait distinctif; indice; signe; cachet; profil; portrait; décoration; emblème; symbole; signal; poinçon; singularité; ligne; bande; barre; file; corde; règle; câble; caractère; rayure; raie; trait de plume; gorgée; coup; trait de visage; tiret; sillon; trait d'échecs; signe distinctif; trait caractériel; nature; personnalité; tempérament; caractérisation; flèche; pique; ride; pli; trait de pinceau
traire:
- traire

Frans

Uitgebreide synoniemen voor trait in het Frans

trait:

trait [le ~] zelfstandig naamwoord

le trait
la caractéristique; le trait; la propriété; le sceau; la qualité; la particularité; la marque; la marque distinctive; l'analyse; la trait de caractère; le trait distinctif; l'indice; le signe; le cachet; le profil; le portrait; la décoration; l'emblème; le symbole; le signal; le poinçon; la singularité
- caractéristique [la ~] zelfstandig naamwoord
- trait [le ~] zelfstandig naamwoord
- propriété [la ~] zelfstandig naamwoord
- sceau [le ~] zelfstandig naamwoord
- qualité [la ~] zelfstandig naamwoord
- particularité [la ~] zelfstandig naamwoord
- marque [la ~] zelfstandig naamwoord
- marque distinctive [la ~] zelfstandig naamwoord
- analyse [la ~] zelfstandig naamwoord
- trait de caractère [la ~] zelfstandig naamwoord
- trait distinctif [le ~] zelfstandig naamwoord
- indice [le ~] zelfstandig naamwoord
- signe [le ~] zelfstandig naamwoord
- cachet [le ~] zelfstandig naamwoord
- profil [le ~] zelfstandig naamwoord
- portrait [le ~] zelfstandig naamwoord
- décoration [la ~] zelfstandig naamwoord
- emblème [le ~] zelfstandig naamwoord
- symbole [le ~] zelfstandig naamwoord
- signal [le ~] zelfstandig naamwoord
- poinçon [le ~] zelfstandig naamwoord
- singularité [la ~] zelfstandig naamwoord
le trait
la ligne; le trait; la bande; la barre; la file; la corde; la règle; le câble
- ligne [la ~] zelfstandig naamwoord
- trait [le ~] zelfstandig naamwoord
- bande [la ~] zelfstandig naamwoord
- barre [la ~] zelfstandig naamwoord
- file [la ~] zelfstandig naamwoord
- corde [la ~] zelfstandig naamwoord
- règle [la ~] zelfstandig naamwoord
- câble [le ~] zelfstandig naamwoord
le trait
la caractéristique; le trait; le caractère
- caractéristique [la ~] zelfstandig naamwoord
- trait [le ~] zelfstandig naamwoord
- caractère [le ~] zelfstandig naamwoord
le trait
la rayure; le trait; la raie; le trait de plume
- rayure [la ~] zelfstandig naamwoord
- trait [le ~] zelfstandig naamwoord
- raie [la ~] zelfstandig naamwoord
- trait de plume [le ~] zelfstandig naamwoord
le trait
le trait; la gorgée; le coup
- trait [le ~] zelfstandig naamwoord
- gorgée [la ~] zelfstandig naamwoord
- coup [le ~] zelfstandig naamwoord
le trait
le trait; le trait de visage
- trait [le ~] zelfstandig naamwoord
- trait de visage [le ~] zelfstandig naamwoord
le trait
le tiret; le trait; le sillon
- tiret [le ~] zelfstandig naamwoord
- trait [le ~] zelfstandig naamwoord
- sillon [le ~] zelfstandig naamwoord
le trait
le trait; la raie; la barre
- trait [le ~] zelfstandig naamwoord
- raie [la ~] zelfstandig naamwoord
- barre [la ~] zelfstandig naamwoord
le trait
le trait
- trait [le ~] zelfstandig naamwoord
le trait
le trait; le trait d'échecs
- trait [le ~] zelfstandig naamwoord
- trait d'échecs [le ~] zelfstandig naamwoord
le trait
la caractéristique; le signe distinctif; le trait; la qualité; le caractère; le trait distinctif; le trait caractériel; la nature; la personnalité; le tempérament; le trait de caractère; la marque distinctive
- caractéristique [la ~] zelfstandig naamwoord
- signe distinctif [le ~] zelfstandig naamwoord
- trait [le ~] zelfstandig naamwoord
- qualité [la ~] zelfstandig naamwoord
- caractère [le ~] zelfstandig naamwoord
- trait distinctif [le ~] zelfstandig naamwoord
- trait caractériel [le ~] zelfstandig naamwoord
- nature [la ~] zelfstandig naamwoord
- personnalité [la ~] zelfstandig naamwoord
- tempérament [le ~] zelfstandig naamwoord
- trait de caractère [le ~] zelfstandig naamwoord
- marque distinctive [la ~] zelfstandig naamwoord
le trait
la caractéristique; la particularité; la qualité; la propriété; la caractérisation; le caractère; la marque; la singularité; l'indice; le trait distinctif; le trait
- caractéristique [la ~] zelfstandig naamwoord
- particularité [la ~] zelfstandig naamwoord
- qualité [la ~] zelfstandig naamwoord
- propriété [la ~] zelfstandig naamwoord
- caractérisation [la ~] zelfstandig naamwoord
- caractère [le ~] zelfstandig naamwoord
- marque [la ~] zelfstandig naamwoord
- singularité [la ~] zelfstandig naamwoord
- indice [le ~] zelfstandig naamwoord
- trait distinctif [le ~] zelfstandig naamwoord
- trait [le ~] zelfstandig naamwoord
le trait
le trait; la flèche; le pique
- trait [le ~] zelfstandig naamwoord
- flèche [la ~] zelfstandig naamwoord
- pique [le ~] zelfstandig naamwoord
le trait
le trait; le trait de plume
- trait [le ~] zelfstandig naamwoord
- trait de plume [le ~] zelfstandig naamwoord
le trait
la ride; le pli; le sillon; la ligne; le trait
- ride [la ~] zelfstandig naamwoord
- pli [le ~] zelfstandig naamwoord
- sillon [le ~] zelfstandig naamwoord
- ligne [la ~] zelfstandig naamwoord
- trait [le ~] zelfstandig naamwoord
le trait
le trait; trait de pinceau
- trait [le ~] zelfstandig naamwoord
- trait de pinceau

Alternatieve synoniemen voor "trait":

boutade; mot; saillie; plaisanterie; paradoxe; fantaisie; caprice; expression; locution; terme; tour; tournure; formule; euphémisme; idiotisme; pointe; figure; métaphore; symbole; flèche; javelot; dard; carreau; javeline; sagaie; aiguille; gorgée; lampée; coup; gorgeon; hachure; entaille; raie; rayure; zébrure; linéament; ébauche; esquisse; raillerie; égratignure; moquerie; sillon; griffure; strie; striure; marbrure; ligne; bande; répartie; réplique; pique; drôlerie; riposte; réponse; lance; tiret; barre; portée; dessin; caractère

trait vorm van traire:

traire werkwoord (trais, trait, trayons, trayez, traient, trayais, trayait, trayions, trayiez, trayaient, trairai, trairas, traira, trairons, trairez, trairont)

traire
traire
- traire werkwoord (trais, trait, trayons, trayez, traient, trayais, trayait, trayions, trayiez, trayaient, trairai, trairas, traira, trairons, trairez, trairont)

Conjugations for traire:

Présent

trais
trais
trait
trayons
trayez
traient

imparfait

trayais
trayais
trayait
trayions
trayiez
trayaient

futur simple

trairai
trairas
traira
trairons
trairez
trairont

subjonctif présent

que je traie
que tu traies
qu'il traie
que nous trayions
que vous trayiez
qu'ils traient

conditionnel présent

trairais
trairais
trairait
trairions
trairiez
trairaient

passé composé

ai trait
as trait
a trait
avons trait
avez trait
ont trait

divers

trais!
trayez!
trayons!
trait
trayant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Alternatieve synoniemen voor "traire":

tirer; aspirer

Verwante synoniemen voor trait

Remove Ads

Synoniemen voor "trait" in het Frans

Uitgebreide synoniemen voor trait in het Frans

trait:

trait [le ~] zelfstandig naamwoord

le trait

le trait

le trait

le trait

le trait

le trait

le trait

le trait

le trait

le trait

le trait

le trait

le trait

le trait

le trait

le trait

Alternatieve synoniemen voor "trait":

trait vorm van traire:

traire werkwoord (trais, trait, trayons, trayez, traient, trayais, trayait, trayions, trayiez, trayaient, trairai, trairas, traira, trairons, trairez, trairont)

traire

Conjugations for traire:

Présent

imparfait

futur simple

subjonctif présent

conditionnel présent

passé composé

divers

Alternatieve synoniemen voor "traire":

Verwante synoniemen voor trait