Frans

Uitgebreide vertaling voor époque (Frans) in het Nederlands

époque:

époque [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'époque (siècle; âge)
    de eeuw; honderd jaar
  2. l'époque (ère; période; temps; )
    de periode; epoch; de epoche; het tijdperk; het tijdvak; de era; het tijdsgewricht; het tijdsverloop
    • periode [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • epoch [znw.] zelfstandig naamwoord
    • epoche [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • tijdperk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • tijdvak [het ~] zelfstandig naamwoord
    • era [de ~] zelfstandig naamwoord
    • tijdsgewricht [het ~] zelfstandig naamwoord
    • tijdsverloop [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. l'époque (phase de développement; phase; étape; )
    de fase; het ontwikkelingsstadium; het stadium
  4. l'époque (petit moment; passage du temps; laps de temps; )
    het poosje
    • poosje [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor époque:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eeuw siècle; âge; époque siècle; éternité
epoch an; cycle; période; saison; temps; ère; époque
epoche an; cycle; période; saison; temps; ère; époque
era an; cycle; période; saison; temps; ère; époque ère
fase cycle; degré; niveau; phase; phase de développement; période; stade; temps; époque; étape phase; phase d'évolution; phase de développement; phase de workflow; stade
honderd jaar siècle; âge; époque
ontwikkelingsstadium cycle; degré; niveau; phase; phase de développement; période; stade; temps; époque; étape
periode an; cycle; période; saison; temps; ère; époque délai; laps de temps; période; temps d'écoulement
poosje durée; espace de temps; intervalle; laps de temps; moment; passage du temps; petit moment; période; temps; terme; époque
stadium cycle; degré; niveau; phase; phase de développement; période; stade; temps; époque; étape phase d'évolution; phase de développement; stade
tijdperk an; cycle; période; saison; temps; ère; époque
tijdsgewricht an; cycle; période; saison; temps; ère; époque
tijdsverloop an; cycle; période; saison; temps; ère; époque
tijdvak an; cycle; période; saison; temps; ère; époque

Synoniemen voor "époque":


Wiktionary: époque

époque
noun
  1. moment de l’histoire qui ordinairement marquer par quelque événement considérable.
époque
noun
  1. een begrensde en als eenheid beschouwde tijd

Cross Translation:
FromToVia
époque era; tijdperk age — great period in the history of the Earth
époque periode; tijdperk; era; tijdrekening era — time period
époque tijdperk Epoche — ein längerer Zeitraum, der sich durch eine oder mehrere grundlegende Gemeinsamkeiten auszeichnet

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van époque