Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
ajouter:
- toevoegen; aanvullen; completeren; voltallig maken; aansluiten; bijvoegen; erbij doen; voegen; bijsluiten; erbij voegen; bijdoen; insluiten; optellen; bijtellen; erbij tellen; bijrekenen; invoegen; inbrengen; vullen; bijvullen; erbij optellen; bijmengen; aan mengsel toevoegen; bijleggen; meebetalen; geld toe leggen; extra betalen
- Ajouter:
- ajouter à:
- Wiktionary:
Frans
Uitgebreide vertaling voor ajouter (Frans) in het Nederlands
ajouter:
ajouter werkwoord (ajoute, ajoutes, ajoutons, ajoutez, ajoutent, ajoutais, ajoutait, ajoutions, ajoutiez, ajoutaient, ajoutai, ajoutas, ajouta, ajoutâmes, ajoutâtes, ajoutèrent, ajouterai, ajouteras, ajoutera, ajouterons, ajouterez, ajouteront)
-
ajouter (compléter; additionner; remplir; adjoindre; ajouter à; incorporer; annexer; calculer en plus; faire l'appoint)
-
ajouter (relier à; se joindre à; adjoindre; raccorder à; brancher sur; correspondre; serrer les rangs)
-
ajouter (additionner; joindre)
-
ajouter (inclure; joindre; insérer)
-
ajouter (inclure; envelopper)
-
ajouter (additionner)
-
ajouter (insérer; intercaler; incorporer; enclaver; enchâsser; emboîter; encastrer)
-
ajouter (remplir; suppléer)
-
ajouter (inclure; compter; joindre; adjoindre; faire nombre)
toevoegen; erbij tellen; erbij optellen-
erbij optellen werkwoord (tel erbij op, telt erbij op, telde erbij op, telden erbij op, erbij opgeteld)
-
ajouter (ajouter à; mélanger; ajouter en mélangeant)
-
ajouter (participer aux frais; payer un supplément)
-
ajouter (payer de sa poche)
-
ajouter
Conjugations for ajouter:
Présent
- ajoute
- ajoutes
- ajoute
- ajoutons
- ajoutez
- ajoutent
imparfait
- ajoutais
- ajoutais
- ajoutait
- ajoutions
- ajoutiez
- ajoutaient
passé simple
- ajoutai
- ajoutas
- ajouta
- ajoutâmes
- ajoutâtes
- ajoutèrent
futur simple
- ajouterai
- ajouteras
- ajoutera
- ajouterons
- ajouterez
- ajouteront
subjonctif présent
- que j'ajoute
- que tu ajoutes
- qu'il ajoute
- que nous ajoutions
- que vous ajoutiez
- qu'ils ajoutent
conditionnel présent
- ajouterais
- ajouterais
- ajouterait
- ajouterions
- ajouteriez
- ajouteraient
passé composé
- ai ajouté
- as ajouté
- a ajouté
- avons ajouté
- avez ajouté
- ont ajouté
divers
- ajoute!
- ajoutez!
- ajoutons!
- ajouté
- ajoutant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor ajouter:
Synoniemen voor "ajouter":
Wiktionary: ajouter
ajouter
Cross Translation:
verb
ajouter
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ajouter | → toevoegen | ↔ add — to make an addition |
• ajouter | → bevestigen; hechten; aanhechten; vastmaken | ↔ append — To hang or attach to, as by a string |
• ajouter | → invullen; aanvullen | ↔ ergänzen — etwas hinzufügen |
• ajouter | → toevoegen | ↔ hinzufügen — mit Dativ: einen Zusatz zu etwas geben |
• ajouter | → toevoegen | ↔ hinzufügen — etwas ergänzend sagen |
Ajouter:
ajouter à:
-
ajouter à (compléter; ajouter; additionner; remplir; adjoindre; incorporer; annexer; calculer en plus; faire l'appoint)
-
ajouter à (agrandir; construire; bâtir)
-
ajouter à
erop toeleggen-
erop toeleggen werkwoord (leg erop toe, legt erop toe, legde erop toe, legden erop toe, erop toegelegd)
-
-
ajouter à (ajouter; mélanger; ajouter en mélangeant)
Vertaal Matrix voor ajouter à:
Wiktionary: ajouter à
ajouter à
verb
-
iets bijvoegen