Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. interpeller:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor interpeller (Frans) in het Nederlands

interpeller:

interpeller werkwoord (interpelle, interpelles, interpellons, interpellez, )

  1. interpeller (interroger; questionner)
    interpelleren
    • interpelleren werkwoord (interpelleer, interpelleert, interpelleerde, interpelleerden, geïnterpelleerd)
  2. interpeller (convoquer; appeler; appeler à; )
    oproepen; sommeren; ontbieden
    • oproepen werkwoord (roep op, roept op, riep op, riepen op, opgeroepen)
    • sommeren werkwoord (sommeer, sommeert, sommeerde, sommeerden, gesommeerd)
    • ontbieden werkwoord (ontbied, ontbiedt, ontbood, ontboden, ontboden)
  3. interpeller (passer un interrogatoire; interroger; scier; questionner; lessiver)
    doorvragen; uitvragen; doorzagen
    • doorvragen werkwoord
    • uitvragen werkwoord (vraag uit, vraagt uit, vraagde uit, vraagden uit, uitgevraagd)
    • doorzagen werkwoord (doorzaag, doorzaagt, doorzaagde, doorzaagden, doorzaagd)
  4. interpeller
    naroepen
    • naroepen werkwoord (roep na, roept na, riep na, riepen na, nageroepen)
  5. interpeller (crier à; évoquer; appeler; )
    aanroepen; toeroepen
    • aanroepen werkwoord (roep aan, roept aan, riep aan, riepen aan, aangeroepen)
    • toeroepen werkwoord (roep toe, roept toe, riep toe, riepen toe, toegeroepen)

Conjugations for interpeller:

Présent
  1. interpelle
  2. interpelles
  3. interpelle
  4. interpellons
  5. interpellez
  6. interpellent
imparfait
  1. interpellais
  2. interpellais
  3. interpellait
  4. interpellions
  5. interpelliez
  6. interpellaient
passé simple
  1. interpellai
  2. interpellas
  3. interpella
  4. interpellâmes
  5. interpellâtes
  6. interpellèrent
futur simple
  1. interpellerai
  2. interpelleras
  3. interpellera
  4. interpellerons
  5. interpellerez
  6. interpelleront
subjonctif présent
  1. que j'interpelle
  2. que tu interpelles
  3. qu'il interpelle
  4. que nous interpellions
  5. que vous interpelliez
  6. qu'ils interpellent
conditionnel présent
  1. interpellerais
  2. interpellerais
  3. interpellerait
  4. interpellerions
  5. interpelleriez
  6. interpelleraient
passé composé
  1. ai interpellé
  2. as interpellé
  3. a interpellé
  4. avons interpellé
  5. avez interpellé
  6. ont interpellé
divers
  1. interpelle!
  2. interpellez!
  3. interpellons!
  4. interpellé
  5. interpellant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor interpeller:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanroepen interpellation; invocation
toeroepen crier à
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanroepen aborder; accoster; appeler; appeler à; convoquer; crier; crier à; héler; interpeller; inviter; invoquer; évoquer aborder; accoster; appeler; arraisonner; crier; crier à; embaucher; engager; faire appel à; héler; icône Appeler
doorvragen interpeller; interroger; lessiver; passer un interrogatoire; questionner; scier
doorzagen interpeller; interroger; lessiver; passer un interrogatoire; questionner; scier
interpelleren interpeller; interroger; questionner
naroepen interpeller
ontbieden appeler; appeler à; assigner en justice; citer en justice; convoquer; interpeller; intimer; notifier; paraître devant le tribunal; remémorer; sommer; sommer de amener à soi; appeler; convoquer; invoquer; laisser venir
oproepen appeler; appeler à; assigner en justice; citer en justice; convoquer; interpeller; intimer; notifier; paraître devant le tribunal; remémorer; sommer; sommer de amener à soi; appeler; convoquer; invoquer; laisser venir
sommeren appeler; appeler à; assigner en justice; citer en justice; convoquer; interpeller; intimer; notifier; paraître devant le tribunal; remémorer; sommer; sommer de exhorter à; intimer; sommer; sommer de
toeroepen aborder; accoster; appeler; appeler à; convoquer; crier; crier à; héler; interpeller; inviter; invoquer; évoquer
uitvragen interpeller; interroger; lessiver; passer un interrogatoire; questionner; scier interroger; questionner

Synoniemen voor "interpeller":


Wiktionary: interpeller

interpeller
verb
  1. Interpeller
interpeller
verb
  1. (overgankelijk) om opheldering of inlichtingen vragen

Cross Translation:
FromToVia
interpeller interpelleren interpellierenPolitik: zu einer Erklärung auffordern; eine Interpellation einbringen

Computer vertaling door derden: