Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. hiver:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor hiver (Frans) in het Nederlands

hiver:

hiver [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'hiver
    de winter
    • winter [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor hiver:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
winter hiver

Synoniemen voor "hiver":


Wiktionary: hiver

hiver
noun
  1. Saison
hiver
noun
  1. seizoen

Cross Translation:
FromToVia
hiver winter Winter — Eine der vier Jahreszeiten. Folgt auf den Herbst. Nach dem Winter folgt der Frühling. Auf der nördlichen Halbkugel Zeit zwischen Dezember und März.
hiver winter winter — fourth season, marked by short days and lowest temperatures

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van hiver