Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- abattu:
-
abattre:
- slachten; kappen; hakken; bomen kappen; vellen; omhakken; houwen; doden; vermoorden; liquideren; van kant maken; doodmaken; afmaken; doodslaan; ombrengen; neerschieten; neerslaan; onderuithalen; omslaan; vloeren; afbreken; slopen; omverhalen; uit elkaar halen; breken; neerhalen; stukbreken; aan stukken breken; overhoopschieten; deprimeren; omwaaien; omblazen; omverwaaien; executeren; doodvonnis uitvoeren; doodschieten; om het leven brengen; neersabelen; schieten op; afkappen; afhouwen; afhakken; omhouwen; wegbreken
-
Wiktionary:
- abattu → moedeloos, hopeloos, neergeslagen, wanhopig
- abattre → slachten, afbreken, slopen, neerhalen, kappen, vellen, neervellen, wippen, afhakken, afhouwen, afkappen, omhakken, deprimeren, neerdrukken, neerslachtig maken, terneerdrukken, delven, opduikelen, opgraven, rooien, uitgraven, winnen, uitputten, putten uit, omkappen, afslachten, fnuiken, verzwakken, bevangen, overwinnen, verslaan, zegevieren, neerkomen, doden, doodmaken, ombrengen, doodschieten, fusilleren, de moed ontnemen, ontmoedigen, afleggen, aflopen, doorgaan, gaan door, bedaren, geruststellen, kalmeren, kleinmaken, vernederen, verootmoedigen, afmaken
- abattre → neerslaan, humiliëren, vernederen, slachten, vellen, rooien, kappen, houwen
Frans
Uitgebreide vertaling voor abattu (Frans) in het Nederlands
abattu:
-
abattu (exécuté; tué par balles)
-
abattu (découragé; déprimé; morne; affligé; morose; maussade; pessimiste)
teneergeslagen; verdrietig; mismoedig; neerslachtig; mistroostig-
teneergeslagen bijvoeglijk naamwoord
-
verdrietig bijvoeglijk naamwoord
-
mismoedig bijvoeglijk naamwoord
-
neerslachtig bijvoeglijk naamwoord
-
mistroostig bijvoeglijk naamwoord
-
-
abattu (prostré; pessimiste; morose; affligé; triste; morne; maussade; accablé; déprimé)
terneergeslagen; moedeloos; gedrukt; bedrukt; mismoedig-
terneergeslagen bijvoeglijk naamwoord
-
moedeloos bijvoeglijk naamwoord
-
gedrukt bijvoeglijk naamwoord
-
bedrukt bijvoeglijk naamwoord
-
mismoedig bijvoeglijk naamwoord
-
-
abattu (désolant; tristement; peu attrayant; mélancolique; lâchement; triste; morne; découragé; ténébreux; sans joie; morose; déprimé; peu aimable; lâche; sombre; gris; terne; maussade; blême; pessimiste; grisâtre; affligé; peu intime)
triest; mistroostig; somber; grauw; vreugdeloos; troosteloos-
triest bijvoeglijk naamwoord
-
mistroostig bijvoeglijk naamwoord
-
somber bijvoeglijk naamwoord
-
grauw bijvoeglijk naamwoord
-
vreugdeloos bijvoeglijk naamwoord
-
troosteloos bijvoeglijk naamwoord
-
-
abattu (pessimiste; morose; triste; morne; maussade; déprimé; découragé; atterré; affligé)
pessimistisch; terneergeslagen-
pessimistisch bijvoeglijk naamwoord
-
terneergeslagen bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor abattu:
Synoniemen voor "abattu":
Wiktionary: abattu
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• abattu | → moedeloos; hopeloos; neergeslagen; wanhopig | ↔ despondent — in low spirits from loss of hope or courage |
abattre:
abattre werkwoord (abbats, abbat, abbattons, abbattez, abbattent, abbattais, abbattait, abbattions, abbattiez, abbattaient, abbattis, abbattit, abbattîmes, abbattîtes, abbattirent, abbattrai, abbattras, abbattra, abbattrons, abbattrez, abbattront)
-
abattre (couper la gorge à; égorger; tuer; massacrer)
-
abattre (abattre des arbres)
-
abattre (tuer; assassiner; liquider; supprimer; égorger; descendre)
doden; vermoorden; liquideren; van kant maken; doodmaken; afmaken; doodslaan; ombrengen-
van kant maken werkwoord (maak van kant, maakt van kant, maakte van kant, maakten van kant, van kant gemaakt)
-
abattre (descendre)
-
abattre (flanquer par terre; faire tomber)
neerslaan; onderuithalen; omslaan; vloeren-
onderuithalen werkwoord (haal onderuit, haalt onderuit, haalde onderuit, haalden onderuit, onderuit gehaald)
-
abattre (démolir; détruire; démonter; dévaster; rompre; se désagréger; abaisser; se rompre; anéantir; décomposer; se décomposer; supprimer; couper; casser; séparer; raser; défaire; abîmer; rabaisser; arracher; briser; déchirer; dissoudre; fracasser; s'écrouler; dissocier; liquider; ravager; bousiller; s'arracher; tomber en ruine; se délabrer)
afbreken; slopen; omverhalen; uit elkaar halen; breken; neerhalen-
uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
-
abattre (casser; rompre; briser; se briser; se casser; mettre en pièces; fracasser)
breken; stukbreken; aan stukken breken-
aan stukken breken werkwoord (breek aan stukken, breekt aan stukken, brak aan stukken, braken aan stukken, aan stukken gebroken)
-
abattre (flinguer; descendre; tuer)
-
abattre (déprimer)
-
abattre (renverser en soufflant; renverser; arracher)
-
abattre (exécuter; assassiner; tuer; fusiller; égorger; descendre)
executeren; doodvonnis uitvoeren; vermoorden; doodschieten; om het leven brengen; ombrengen-
doodvonnis uitvoeren werkwoord
-
om het leven brengen werkwoord
-
abattre (sabrer; descendre; tirer; décharger; faire du tir)
-
abattre (tirer au fusil sur; descendre; décharger; tirer sur; fusiller)
-
abattre (couper; retrancher; trancher)
-
abattre
-
abattre (démolir; détruire; démonter; dévaster)
Conjugations for abattre:
Présent
- abbats
- abbats
- abbat
- abbattons
- abbattez
- abbattent
imparfait
- abbattais
- abbattais
- abbattait
- abbattions
- abbattiez
- abbattaient
passé simple
- abbattis
- abbattis
- abbattit
- abbattîmes
- abbattîtes
- abbattirent
futur simple
- abbattrai
- abbattras
- abbattra
- abbattrons
- abbattrez
- abbattront
subjonctif présent
- que j'abbatte
- que tu abbattes
- qu'il abbatte
- que nous abbattions
- que vous abbattiez
- qu'ils abbattent
conditionnel présent
- abbattrais
- abbattrais
- abbattrait
- abbattrions
- abbattriez
- abbattraient
passé composé
- ai abattu
- as abattu
- a abattu
- avons abattu
- avez abattu
- ont abattu
divers
- abbats!
- abbattez!
- abbattons!
- abattu
- abbattant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor abattre:
Synoniemen voor "abattre":
Wiktionary: abattre
abattre
Cross Translation:
verb
abattre
-
Tuer un animal.
- abattre → slachten
-
Traductions à trier suivant le sens
- abattre → afbreken; slopen; neerhalen; kappen; vellen; neervellen; wippen; afhakken; afhouwen; afkappen; omhakken; deprimeren; neerdrukken; neerslachtig maken; terneerdrukken; delven; opduikelen; opgraven; rooien; uitgraven; winnen; uitputten; putten uit; omkappen; slachten; afslachten; fnuiken; verzwakken; bevangen; overwinnen; verslaan; zegevieren; neerkomen; doden; doodmaken; ombrengen; doodschieten; fusilleren; de moed ontnemen; ontmoedigen; afleggen; aflopen; doorgaan; gaan door; bedaren; geruststellen; kalmeren; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• abattre | → neerslaan; humiliëren; vernederen | ↔ abate — to bring down a person physically or mentally |
• abattre | → slachten | ↔ butcher — To slaughter animals and prepare meat for market |
• abattre | → slachten | ↔ butcher — to kill brutally |
• abattre | → vellen | ↔ fell — to make something fall |
• abattre | → rooien; kappen; houwen | ↔ abholzen — Bäume in einem Wald, Forst oder Hain fällen |