Frans

Uitgebreide vertaling voor absorber (Frans) in het Nederlands

absorber:

absorber werkwoord (absorbe, absorbes, absorbons, absorbez, )

  1. absorber (ingérer; avaler)
    opnemen; absorberen
    • opnemen werkwoord (neem op, neemt op, nam op, namen op, opgenomen)
    • absorberen werkwoord (absorbeer, absorbeert, absorbeerde, absorbeerden, geabsorbeerd)
  2. absorber (incorporer; prendre; assimiler; )
    opnemen; absorberen; opslorpen; opslurpen
    • opnemen werkwoord (neem op, neemt op, nam op, namen op, opgenomen)
    • absorberen werkwoord (absorbeer, absorbeert, absorbeerde, absorbeerden, geabsorbeerd)
    • opslorpen werkwoord (slorp op, slorpt op, slorpte op, slorpten op, opgeslorpt)
    • opslurpen werkwoord (slurp op, slurpt op, slurpte op, slurpten op, opgeslurpt)
  3. absorber (sucer; s'imbiber)
    zuigen; lurken; slurpen
    • zuigen werkwoord (zuig, zuigt, zoog, zogen, gezogen)
    • lurken werkwoord (lurk, lurkt, lurkte, lurkten, gelurkt)
    • slurpen werkwoord (slurp, slurpt, slurpte, slurpten, geslurpt)
  4. absorber (engloutir; se gaver; se goinfrer; se goberger; s'empiffrer)
    binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
    • binnenkrijgen werkwoord (krijg binnen, krijgt binnen, kreeg binnen, kregen binnen, binnengekregen)
    • opslokken werkwoord (slok op, slokt op, slokte op, slokten op, opgeslokt)
    • zwelgen werkwoord (zwelg, zwelgt, zwolg, zwolgen, gezwolgen)
  5. absorber (avaler; engloutir; dévorer)
    slikken; doorslikken
    • slikken werkwoord (slik, slikt, slikte, slikten, geslikt)
    • doorslikken werkwoord (slik door, slikt door, slikte door, slikten door, doorgeslikt)
  6. absorber
    in zich opnemen
    • in zich opnemen werkwoord (neem in mij op, neemt in je op, neemt in zich op, nam in zich op, namen in jullie op, in zich opgenomen)
  7. absorber (renifler)
    inzuigen; naar binnen zuigen

Conjugations for absorber:

Présent
  1. absorbe
  2. absorbes
  3. absorbe
  4. absorbons
  5. absorbez
  6. absorbent
imparfait
  1. absorbais
  2. absorbais
  3. absorbait
  4. absorbions
  5. absorbiez
  6. absorbaient
passé simple
  1. absorbai
  2. absorbas
  3. absorba
  4. absorbâmes
  5. absorbâtes
  6. absorbèrent
futur simple
  1. absorberai
  2. absorberas
  3. absorbera
  4. absorberons
  5. absorberez
  6. absorberont
subjonctif présent
  1. que j'absorbe
  2. que tu absorbes
  3. qu'il absorbe
  4. que nous absorbions
  5. que vous absorbiez
  6. qu'ils absorbent
conditionnel présent
  1. absorberais
  2. absorberais
  3. absorberait
  4. absorberions
  5. absorberiez
  6. absorberaient
passé composé
  1. ai absorbé
  2. as absorbé
  3. a absorbé
  4. avons absorbé
  5. avez absorbé
  6. ont absorbé
divers
  1. absorbe!
  2. absorbez!
  3. absorbons!
  4. absorbé
  5. absorbant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor absorber:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absorberen absorption
opnemen absorption; enregistrement; fait d'ingurgiter
opslorpen absorption; fait d'ingurgiter
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absorberen absorber; aspirer; assimiler; avaler; finir en faisant du bruit; incorporer; ingurgiter; ingérer; prendre; s'imprégner
binnenkrijgen absorber; engloutir; s'empiffrer; se gaver; se goberger; se goinfrer
doorslikken absorber; avaler; dévorer; engloutir avaler; engloutir; gober
in zich opnemen absorber
inzuigen absorber; renifler
lurken absorber; s'imbiber; sucer sucer; suçoter; téter
naar binnen zuigen absorber; renifler
opnemen absorber; aspirer; assimiler; avaler; finir en faisant du bruit; incorporer; ingurgiter; ingérer; prendre; s'imprégner capturer; enregister; enregistrer; mémoriser; retenir; surprendre
opslokken absorber; engloutir; s'empiffrer; se gaver; se goberger; se goinfrer
opslorpen absorber; aspirer; assimiler; finir en faisant du bruit; incorporer; ingurgiter; prendre; s'imprégner
opslurpen absorber; aspirer; assimiler; finir en faisant du bruit; incorporer; ingurgiter; prendre; s'imprégner
slikken absorber; avaler; dévorer; engloutir
slurpen absorber; s'imbiber; sucer boire en faisant du bruit; faire du bruit en buvant
zuigen absorber; s'imbiber; sucer sucer; suçoter; téter
zwelgen absorber; engloutir; s'empiffrer; se gaver; se goberger; se goinfrer bouffer; bâfrer; engloutir; faire bombance; s'empiffrer; se câler les joues; se gaver; se goberger

Synoniemen voor "absorber":


Wiktionary: absorber

absorber absorber
verb
  1. in zich opnemen

Cross Translation:
FromToVia
absorber absorberen absorb — to include so that it no longer has separate existence (1)
absorber absorberen; opzuigen absorb — to suck up or drink in (2)
absorber verdiepen; bezig houden absorb — to occupy fully (4)
absorber absorberen absorbierenPhysik, Technik: aufsaugen, (in sich) aufnehmen

Computer vertaling door derden: