Frans

Uitgebreide vertaling voor acheter (Frans) in het Nederlands

acheter:

acheter werkwoord (achète, achètes, achetons, achetez, )

  1. acheter (acquérir; se procurer; s'acheter)
    kopen
    – het krijgen in ruil voor geld 1
    • kopen werkwoord (koop, koopt, kocht, kochten, gekocht)
      • ik koop een nieuwe jas1
    verkrijgen; verwerven; aanschaffen; aankopen
    • verkrijgen werkwoord (verkrijg, verkrijgt, verkreeg, verkregen, verkregen)
    • verwerven werkwoord (verwerf, verwerft, verwierf, verwierven, verworven)
    • aanschaffen werkwoord (schaf aan, schaft aan, schafte aan, schaften aan, aangeschaft)
    • aankopen werkwoord (koop aan, koopt aan, kocht aan, kochten aan, aangekocht)
  2. acheter (acheter massivement; acquérir; accaparer; se procurer; s'acheter)
    overnemen; opkopen
    • overnemen werkwoord (overneem, overneemt, overnam, overnamen, overnomen)
    • opkopen werkwoord (koop op, koopt op, kocht op, kochten op, opgekocht)
  3. acheter (corrompre)
    omkopen; corrumperen
    • omkopen werkwoord (koop om, koopt om, kocht om, kochten om, omgekocht)
    • corrumperen werkwoord (corrumpeer, corrumpeert, corrumpeerde, corrumpeerden, gecorrumpeerd)
  4. acheter (indemniser; rembourser; restituer; dédommager; racheter)
    terugbetalen; vergoeden; schadeloosstellen; afkopen
    • terugbetalen werkwoord (betaal terug, betaalt terug, betaalde terug, betaalden terug, terugbetaald)
    • vergoeden werkwoord (vergoed, vergoedt, vergoedde, vergoedden, vergoed)
    • schadeloosstellen werkwoord (stel schadeloos, stelt schadeloos, stelde schadeloos, stelden schadeloos, schadeloosgesteld)
    • afkopen werkwoord (koop af, koopt af, kocht af, kochten af, afgekocht)

Conjugations for acheter:

Présent
  1. achète
  2. achètes
  3. achète
  4. achetons
  5. achetez
  6. achètent
imparfait
  1. achetais
  2. achetais
  3. achetait
  4. achetions
  5. achetiez
  6. achetaient
passé simple
  1. achetai
  2. achetas
  3. acheta
  4. achetâmes
  5. achetâtes
  6. achetèrent
futur simple
  1. achèterai
  2. achèteras
  3. achètera
  4. achèterons
  5. achèterez
  6. achèteront
subjonctif présent
  1. que j'achète
  2. que tu achètes
  3. qu'il achète
  4. que nous achetions
  5. que vous achetiez
  6. qu'ils achètent
conditionnel présent
  1. achèterais
  2. achèterais
  3. achèterait
  4. achèterions
  5. achèteriez
  6. achèteraient
passé composé
  1. ai acheté
  2. as acheté
  3. a acheté
  4. avons acheté
  5. avez acheté
  6. ont acheté
divers
  1. achète!
  2. achetez!
  3. achetons!
  4. acheté
  5. achetant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor acheter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkopen rachat
kopen achat; acquisition; affaire; obtention
vergoeden compensation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankopen acheter; acquérir; s'acheter; se procurer
aanschaffen acheter; acquérir; s'acheter; se procurer acquérir; obtenir
afkopen acheter; dédommager; indemniser; racheter; rembourser; restituer dédommager
corrumperen acheter; corrompre corrompre; gâcher; ruiner
kopen acheter; acquérir; s'acheter; se procurer capturer; faire l'apprentissage de; gagner; obtenir; prendre; prendre possession de quelque chose; recevoir; remporter; s'approprier; s'emparer de; se rendre maître de; se saisir de; usurper
omkopen acheter; corrompre
opkopen accaparer; acheter; acheter massivement; acquérir; s'acheter; se procurer
overnemen accaparer; acheter; acheter massivement; acquérir; s'acheter; se procurer annexer; incorporer à; intégrer à
schadeloosstellen acheter; dédommager; indemniser; racheter; rembourser; restituer dédommager
terugbetalen acheter; dédommager; indemniser; racheter; rembourser; restituer
vergoeden acheter; dédommager; indemniser; racheter; rembourser; restituer compenser; corriger; couvrir
verkrijgen acheter; acquérir; s'acheter; se procurer acquérir; atteindre; capturer; faire l'apprentissage de; gagner; obtenir; parvenir à; percevoir; prendre; prendre possession de quelque chose; recevoir; remporter; réaliser; s'approprier; s'emparer de; saisir; se rendre maître de; se saisir de; toucher; usurper
verwerven acheter; acquérir; s'acheter; se procurer acquérir; apprendre; capturer; faire l'apprentissage de; gagner; obtenir; percevoir; prendre; prendre possession de quelque chose; recevoir; remporter; s'approprier; s'emparer de; s'initier à; se rendre maître de; se saisir de; toucher; usurper

Synoniemen voor "acheter":


Wiktionary: acheter

acheter
verb
  1. Tous sens
acheter
verb
  1. door kopen verwerven
  2. in ruil voor geld iets in bezit krijgen
  3. (iemand ~) met behulp van geschenken, geld e.d. overhalen om van zijn plicht, partij, overtuiging te verzakent

Cross Translation:
FromToVia
acheter aanschaffen; kopen buy — to obtain for money
acheter aanschaffen; aankopen; verwerven purchase — to obtain by paying money or its equivalent; to buy for a price
acheter kopen kaufen — eine Ware gegen Entgelt erwerben

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van acheter



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor acheter (Nederlands) in het Frans

acheter: (*Woord en zin splitter gebruikt)

Computer vertaling door derden: