Frans

Uitgebreide vertaling voor courbe (Frans) in het Nederlands

courbe:

courbe [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la courbe (courbement)
    de bocht; de kromming; de ronding; de draai; de kronkel
    • bocht [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kromming [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • ronding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • draai [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kronkel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. la courbe (arcade; voûte; arc; arche)
    de welving; de boog; de uitbouw
    • welving [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • boog [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • uitbouw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. la courbe (courbure; tournant; rondeur; bibine)
    de bocht; de kromming; de draai; de kromte
    • bocht [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kromming [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • draai [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kromte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. la courbe
    de kromme
    • kromme [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. la courbe (boucle; inclinaison; sinuosité; )
    de kromming; de buiging
    • kromming [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • buiging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

courbe bijvoeglijk naamwoord

  1. courbe (curviligne)
    kromlijnig

Vertaal Matrix voor courbe:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bocht bibine; courbe; courbement; courbure; rondeur; tournant bibine; bordel; canaille; charogne; cochonnerie; pagaïe; pagaïlle; piquette; pourriture; rebut; rinçure; saleté; tournant; virage
boog arc; arcade; arche; courbe; voûte arc; courbure; ogive
buiging boucle; coude; courbe; flexion; inclinaison; inclination; sinuosité; tournant; virage arche; flexion; giration; honneur; inclinaison; inclination; rondeur; rotation; voûte
draai bibine; courbe; courbement; courbure; rondeur; tournant altération; boucle; contorsion; inversion; renversement; retournement; rotation; révolution; tour; twist
kromme courbe
kromming bibine; boucle; coude; courbe; courbement; courbure; flexion; inclinaison; inclination; rondeur; sinuosité; tournant; virage
kromte bibine; courbe; courbure; rondeur; tournant
kronkel courbe; courbement altération; boucle; contorsion; twist
ronding courbe; courbement rondeur
uitbouw arc; arcade; arche; courbe; voûte annexe
welving arc; arcade; arche; courbe; voûte
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kromlijnig courbe; curviligne

Synoniemen voor "courbe":


Wiktionary: courbe

courbe
adjective
  1. qui n’est droit
noun
  1. Ligne dont la direction change de façon continue
  2. Ligne géométrique quelconque
courbe
noun
  1. gebogen weg of pad
  2. kromme lijn
  3. een gebogen lijn

Cross Translation:
FromToVia
courbe bocht; kromming; curve curve — gentle bend
courbe kromme; curve curve — geometry: one-dimensional figure
courbe curve KurveMathematik: durch eine Funktion definierte, nicht geradlinig verlaufende Linie

courbée:


Synoniemen voor "courbée":

  • bourbonienne; busquée

courbé:

courbé bijvoeglijk naamwoord

  1. courbé (plié; tortueux; tordu; voûté; replié)
    gebogen; krom; gekromd
  2. courbé
    omgebogen
  3. courbé (tordu)
    verbogen
  4. courbé (penché; galbé)
    gebogen; voorovergebogen
  5. courbé (concave; rond; voûté; )
    concaaf; holrond

Vertaal Matrix voor courbé:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
concaaf arqué; bombé; concave; convexe; courbé; rond; voûté
gekromd courbé; plié; replié; tordu; tortueux; voûté
holrond arqué; bombé; concave; convexe; courbé; rond; voûté
krom courbé; plié; replié; tordu; tortueux; voûté
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gebogen courbé; galbé; penché; plié; replié; tordu; tortueux; voûté arqué; voûté
omgebogen courbé
verbogen courbé; tordu
voorovergebogen courbé; galbé; penché

Synoniemen voor "courbé":


Wiktionary: courbé

courbé
adjective
  1. qui a l'allure d'une courbe.

Cross Translation:
FromToVia
courbé gebogen bent — folded

courbe vorm van courber:

courber werkwoord (courbe, courbes, courbons, courbez, )

  1. courber (fléchir; céder; s'affaisser)
    doorzakken; doorbuigen
    • doorzakken werkwoord (zak door, zakt door, zakte door, zakten door, doorgezakt)
    • doorbuigen werkwoord (buig door, buigt door, boog door, bogen door, doorgebogen)
  2. courber (se courber; plier; se tordre; )
    buigen; krommen; krom buigen
    • buigen werkwoord (buig, buigt, boog, bogen, gebogen)
    • krommen werkwoord (krom, kromt, kromde, kromden, gekromd)
    • krom buigen werkwoord (buig krom, buigt krom, boog krom, bogen krom, krom gebogen)
  3. courber (infléchir; plier; économiser; replier; incurver)
    ombuigen; krom buigen; verbuigen
    • ombuigen werkwoord (buig om, buigt om, boog om, bogen om, omgebogen)
    • krom buigen werkwoord (buig krom, buigt krom, boog krom, bogen krom, krom gebogen)
    • verbuigen werkwoord (verbuig, verbuigt, verboog, verbogen, verbogen)
  4. courber (fléchir; arquer; recourber; cambrer; déjeter)
    buigen; krombuigen
  5. courber (honorer; plier; fléchir; cambrer)
    buigen; eer betuigen
  6. courber (essorer; tordre; plier; )
    uitwringen; wringen
    • uitwringen werkwoord (wring uit, wringt uit, wrong uit, wrongen uit, uitgewrongen)
    • wringen werkwoord (wring, wringt, wrong, wrongen, gewrongen)
  7. courber (plier; recourber; s'incliner; se courber; s'incurver)
    welven; buigen; krommen
    • welven werkwoord (welf, welft, welfde, welfden, gewelfd)
    • buigen werkwoord (buig, buigt, boog, bogen, gebogen)
    • krommen werkwoord (krom, kromt, kromde, kromden, gekromd)
  8. courber (avoir tendance à; tendre à; pencher; )
    neigen; overhellen; tenderen naar; overhellen tot een denkwijze

Conjugations for courber:

Présent
  1. courbe
  2. courbes
  3. courbe
  4. courbons
  5. courbez
  6. courbent
imparfait
  1. courbais
  2. courbais
  3. courbait
  4. courbions
  5. courbiez
  6. courbaient
passé simple
  1. courbai
  2. courbas
  3. courba
  4. courbâmes
  5. courbâtes
  6. courbèrent
futur simple
  1. courberai
  2. courberas
  3. courbera
  4. courberons
  5. courberez
  6. courberont
subjonctif présent
  1. que je courbe
  2. que tu courbes
  3. qu'il courbe
  4. que nous courbions
  5. que vous courbiez
  6. qu'ils courbent
conditionnel présent
  1. courberais
  2. courberais
  3. courberait
  4. courberions
  5. courberiez
  6. courberaient
passé composé
  1. ai courbé
  2. as courbé
  3. a courbé
  4. avons courbé
  5. avez courbé
  6. ont courbé
divers
  1. courbe!
  2. courbez!
  3. courbons!
  4. courbé
  5. courbant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor courber:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verbuigen déclinaison; flexion
wringen torsion
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buigen arquer; cambrer; courber; déjeter; fléchir; honorer; plier; recourber; s'incliner; s'incurver; se courber; se tordre; se voûter avoir du respect pour quelqu'un; respecter; s'incliner; témoigner du respect à quelqu'un
doorbuigen courber; céder; fléchir; s'affaisser
doorzakken courber; céder; fléchir; s'affaisser
eer betuigen cambrer; courber; fléchir; honorer; plier
krom buigen courber; fléchir; incurver; infléchir; plier; recourber; replier; s'incliner; s'incurver; se courber; se tordre; se voûter; économiser
krombuigen arquer; cambrer; courber; déjeter; fléchir; recourber se déformer; se tourmenter
krommen courber; fléchir; plier; recourber; s'incliner; s'incurver; se courber; se tordre; se voûter
neigen avoir tendance à; courber; fléchir; pencher; plier; recourber; s'incliner; tendre à
ombuigen courber; incurver; infléchir; plier; replier; économiser altérer; changer; modifier; renverser
overhellen avoir tendance à; courber; fléchir; pencher; plier; recourber; s'incliner; tendre à s'incliner; se pencher
overhellen tot een denkwijze avoir tendance à; courber; fléchir; pencher; plier; recourber; s'incliner; tendre à
tenderen naar avoir tendance à; courber; fléchir; pencher; plier; recourber; s'incliner; tendre à avoir tendance à; tendre à
uitwringen courber; essorer; fléchir; plier; recourber; s'incliner; tordre; tortiller
verbuigen courber; incurver; infléchir; plier; replier; économiser conjuguer; décliner
welven courber; plier; recourber; s'incliner; s'incurver; se courber
wringen courber; essorer; fléchir; plier; recourber; s'incliner; tordre; tortiller

Synoniemen voor "courber":


Wiktionary: courber

courber courber
verb
  1. krommend vervormen
  2. tot een boog vervormen door een opgelegd gewicht
  3. bochtig zijn

Cross Translation:
FromToVia
courber plooien; buigen bend — to cause to shape into a curve
courber buigen bow — to become bent
courber buigen bow — to bend a thing
courber buigen biegen — (transitiv): einen Gegenstand so verformen, dass sich die Krümmung des Gegenstands ändern

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van courbe