Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. survivant:
  2. survivre:
  3. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor survivant (Frans) in het Nederlands

survivant:

survivant [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le survivant (rescapé)
    de overlevende

survivant bijvoeglijk naamwoord

  1. survivant
    langstlevende
  2. survivant
    langstlevend

Vertaal Matrix voor survivant:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
overlevende rescapé; survivant
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
langstlevend survivant
langstlevende survivant

Synoniemen voor "survivant":


Wiktionary: survivant

survivant
adjective
  1. Qui survivre à un autre.
noun
  1. Personne qui a survécu à une autre ou à un accident.
survivant
noun
  1. iemand die een levensbedreigende situatie overleefd heeft

survivant vorm van survivre:

survivre werkwoord (survis, survit, survivons, survivez, )

  1. survivre
    overleven; in leven blijven
    • overleven werkwoord (overleef, overleeft, overleefde, overleefden, overleefd)
    • in leven blijven werkwoord (blijf in leven, blijft in leven, bleef in leven, bleven in leven, in leven gebleven)
  2. survivre (rester seul; rester; faire la journée continue)
    overblijven; alleen blijven

Conjugations for survivre:

Présent
  1. survis
  2. survis
  3. survit
  4. survivons
  5. survivez
  6. survivent
imparfait
  1. survivais
  2. survivais
  3. survivait
  4. survivions
  5. surviviez
  6. survivaient
passé simple
  1. survécus
  2. survécus
  3. survécut
  4. survécûmes
  5. survécûtes
  6. survécurent
futur simple
  1. survivrai
  2. survivras
  3. survivra
  4. survivrons
  5. survivrez
  6. survivront
subjonctif présent
  1. que je survive
  2. que tu survives
  3. qu'il survive
  4. que nous survivions
  5. que vous surviviez
  6. qu'ils survivent
conditionnel présent
  1. survivrais
  2. survivrais
  3. survivrait
  4. survivrions
  5. survivriez
  6. survivraient
passé composé
  1. ai survécu
  2. as survécu
  3. a survécu
  4. avons survécu
  5. avez survécu
  6. ont survécu
divers
  1. survis!
  2. survivez!
  3. survivons!
  4. survécu
  5. survivant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor survivre:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
overleven survie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alleen blijven faire la journée continue; rester; rester seul; survivre
in leven blijven survivre
overblijven faire la journée continue; rester; rester seul; survivre
overleven survivre

Synoniemen voor "survivre":


Wiktionary: survivre

survivre
verb
  1. Ne pas mourir lors d’un évènement qui aurait pu être mortel.
survivre
verb
  1. in leven blijven ondanks levensbedreigende omstandigheden of gebeurtenissen

Cross Translation:
FromToVia
survivre bijeenscharrelen; bijeenscharten eke out — obtain with difficulty
survivre overleven survive — person: continue to live

Computer vertaling door derden: