Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: dépliant

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: dépliant

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. dépliant:
  2. déplier:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor dépliant (Frans) in het Nederlands

dépliant:

dépliant [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le dépliant (brochure; prospectus; porte-annonces)
    de brochure; de folder; het vouwblad
    • brochure [de ~] zelfstandig naamwoord
    • folder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vouwblad [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. le dépliant
    het mapje
    • mapje [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. le dépliant (prospectus; pamphlet; libelle; brochure)
    het pamflet; het strooibiljet; het vlugschrift
  4. le dépliant (feuille volante; polycopié; brochure; tract; prospectus)
    het pamflet; het strooibiljet; de stencil
  5. le dépliant (pamphlet; brochure; libelle; )
    het pamflet; de brochure; het vlugschrift

Vertaal Matrix voor dépliant:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brochure brochure; dépliant; libelle; pamphlet; porte-annonces; prospectus; satire; tract brochure
folder brochure; dépliant; porte-annonces; prospectus affichette; prospectus
mapje dépliant
pamflet brochure; dépliant; feuille volante; libelle; pamphlet; polycopié; prospectus; satire; tract
stencil brochure; dépliant; feuille volante; polycopié; prospectus; tract
strooibiljet brochure; dépliant; feuille volante; libelle; pamphlet; polycopié; prospectus; tract brochure
vlugschrift brochure; dépliant; libelle; pamphlet; prospectus; satire; tract
vouwblad brochure; dépliant; porte-annonces; prospectus
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
stencil gabarit

Synoniemen voor "dépliant":


Wiktionary: dépliant

Cross Translation:
FromToVia
• dépliant → folder ↔ leaflet — small piece of paper with information

dépliant vorm van déplier:

déplier werkwoord (déplie, déplies, déplions, dépliez, )

  1. déplier (plier; replier; se déplier; plier en deux; rabattre)
    vouwen; opvouwen
    • vouwen werkwoord (vouw, vouwt, vouwde, vouwden, gevouwd)
    • opvouwen werkwoord (vouw op, vouwt op, vouwde op, vouwden op, opgevouwen)
  2. déplier (dérouler; se déplier; étendre; )
    ontvouwen; uitspreiden; uitklappen; uitslaan; uitvouwen; openspreiden; openvouwen
    • ontvouwen werkwoord (ontvouw, ontvouwt, ontvouwde, ontvouwden, ontvouwd)
    • uitspreiden werkwoord (spreid uit, spreidt uit, spreidde uit, spreidden uit, uitgespreid)
    • uitklappen werkwoord (klap uit, klapt uit, klapte uit, klapten uit, uitgeklapt)
    • uitslaan werkwoord (sla uit, slaat uit, sloeg uit, sloegen uit, uitgeslagen)
    • uitvouwen werkwoord (vouw uit, vouwt uit, vouwde uit, vouwden uit, uitgevouwen)
    • openspreiden werkwoord
    • openvouwen werkwoord (vouw open, vouwt open, vouwde open, vouwden open, opengevouwen)
  3. déplier (ouvrir; s'ouvrir; s'ouvrir brusquement; s'ouvrir d'un coup)
    openslaan
    • openslaan werkwoord (sla open, slaat open, sloeg open, sloegen open, opengeslagen)

Conjugations for déplier:

Présent
  1. déplie
  2. déplies
  3. déplie
  4. déplions
  5. dépliez
  6. déplient
imparfait
  1. dépliais
  2. dépliais
  3. dépliait
  4. dépliions
  5. dépliiez
  6. dépliaient
passé simple
  1. dépliai
  2. déplias
  3. déplia
  4. dépliâmes
  5. dépliâtes
  6. déplièrent
futur simple
  1. déplierai
  2. déplieras
  3. dépliera
  4. déplierons
  5. déplierez
  6. déplieront
subjonctif présent
  1. que je déplie
  2. que tu déplies
  3. qu'il déplie
  4. que nous dépliions
  5. que vous dépliiez
  6. qu'ils déplient
conditionnel présent
  1. déplierais
  2. déplierais
  3. déplierait
  4. déplierions
  5. déplieriez
  6. déplieraient
passé composé
  1. ai déplié
  2. as déplié
  3. a déplié
  4. avons déplié
  5. avez déplié
  6. ont déplié
divers
  1. déplie!
  2. dépliez!
  3. déplions!
  5. déplié
  6. dépliant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor déplier:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ontvouwen déplier; déployer; dérouler; plier; se déplier; étaler; étendre expliquer; faire comprendre; éclaircir
openslaan déplier; ouvrir; s'ouvrir; s'ouvrir brusquement; s'ouvrir d'un coup
openspreiden déplier; déployer; dérouler; plier; se déplier; étaler; étendre
openvouwen déplier; déployer; dérouler; plier; se déplier; étaler; étendre
opvouwen déplier; plier; plier en deux; rabattre; replier; se déplier
uitklappen déplier; déployer; dérouler; plier; se déplier; étaler; étendre dire sans réfléchir; se lâcher
uitslaan déplier; déployer; dérouler; plier; se déplier; étaler; étendre faire sortir la balle
uitspreiden déplier; déployer; dérouler; plier; se déplier; étaler; étendre déployer; préparer; répandre; étaler; étendre
uitvouwen déplier; déployer; dérouler; plier; se déplier; étaler; étendre
vouwen déplier; plier; plier en deux; rabattre; replier; se déplier

Wiktionary: déplier

déplier
verb
  1. iets los vouwen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0742 seconde
Page rendered in 1.0 seconds