Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. hache:
  2. haché:
  3. hacher:
  4. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor hache (Frans) in het Nederlands

hache:

hache [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'hache (hachette; cognée)
    de bijl; de hakbijl
    • bijl [de ~] zelfstandig naamwoord
    • hakbijl [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. l'hache (machette; hachoir; cognée; coupe-légumes; machine à hacher)
    het kapmes; het hakmes
    • kapmes [het ~] zelfstandig naamwoord
    • hakmes [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor hache:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijl cognée; hache; hachette
hakbijl cognée; hache; hachette
hakmes cognée; coupe-légumes; hache; hachoir; machette; machine à hacher
kapmes cognée; coupe-légumes; hache; hachoir; machette; machine à hacher

Synoniemen voor "hache":


Wiktionary: hache

hache
noun
  1. Instrument de fer servant à couper

Cross Translation:
FromToVia
hache hakbijl; bijl axe — tool
hache strijdbijl; bijl axe — an ancient weapon
hache bijl; hakbijl Axt — kurzes, großes, meist mit zwei Händen zu führendes Schlagwerkzeug mit scharfer Klinge (zum Spalten von Holz, zum Zerlegen von Tieren und zu anderem); das älteste Werkzeug zur Bearbeitung von Holz

haché:

haché bijvoeglijk naamwoord

  1. haché
    gehakt
    • gehakt bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor haché:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gehakt chair à pâté; chair à saucisse; hachis; hachis de porc; viande hachée
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gehakt haché

Synoniemen voor "haché":


hacher:

hacher werkwoord (hache, haches, hachons, hachez, )

  1. hacher (hacher fin; hacher menu)
    fijnhakken; hakken; kleinhakken
    • fijnhakken werkwoord
    • hakken werkwoord (hak, hakt, hakte, hakten, gehakt)
    • kleinhakken werkwoord (hak klein, hakt klein, hakte klein, hakten klein, klein gehakt)
  2. hacher (fendre; scinder; cliver; )
    splitsen; kloven; uiteensplijten; splijten; klieven
    • splitsen werkwoord (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
    • kloven werkwoord (kloof, klooft, kloofde, kloofden, gekloofd)
    • uiteensplijten werkwoord (splijt uiteen, splijtte uiteen, splijtten uiteen, uiteengespleten)
    • splijten werkwoord (splijt, speet, spleten, gespleten)
    • klieven werkwoord (klief, klieft, kliefde, kliefden, gekliefd)

Conjugations for hacher:

Présent
  1. hache
  2. haches
  3. hache
  4. hachons
  5. hachez
  6. hachent
imparfait
  1. hachais
  2. hachais
  3. hachait
  4. hachions
  5. hachiez
  6. hachaient
passé simple
  1. hachai
  2. hachas
  3. hacha
  4. hachâmes
  5. hachâtes
  6. hachèrent
futur simple
  1. hacherai
  2. hacheras
  3. hachera
  4. hacherons
  5. hacherez
  6. hacheront
subjonctif présent
  1. que j'hache
  2. que tu haches
  3. qu'il hache
  4. que nous hachions
  5. que vous hachiez
  6. qu'ils hachent
conditionnel présent
  1. hacherais
  2. hacherais
  3. hacherait
  4. hacherions
  5. hacheriez
  6. hacheraient
passé composé
  1. ai haché
  2. as haché
  3. a haché
  4. avons haché
  5. avez haché
  6. ont haché
divers
  1. hache!
  2. hachez!
  3. hachons!
  4. haché
  5. hachant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor hacher:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hakken coups de hache
kloven crevasse; fentes; gouffres
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fijnhakken hacher; hacher fin; hacher menu
hakken hacher; hacher fin; hacher menu abattre; abattre des arbres; couper; découper en morceaux
kleinhakken hacher; hacher fin; hacher menu
klieven cliver; fendre; fissurer; hacher; scinder; se fendiller; se fendre cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
kloven cliver; fendre; fissurer; hacher; scinder; se fendiller; se fendre cliver; couper; crevasser; fendiller; fendre; fissurer; lézarder; se cliver; se fendiller; se fendre; trancher
splijten cliver; fendre; fissurer; hacher; scinder; se fendiller; se fendre
splitsen cliver; fendre; fissurer; hacher; scinder; se fendiller; se fendre cliver; couper; dedoubler; dissocier; diviser; découpler; détacher; fendre; fissionner; fractionnement; fractionner; répartir; subdiviser; séparer
uiteensplijten cliver; fendre; fissurer; hacher; scinder; se fendiller; se fendre

Synoniemen voor "hacher":


Wiktionary: hacher

hacher
Cross Translation:
FromToVia
hacher hakken mince — chop fine
hacher erdoor draaien durchdrehen — (transitiv) Nahrung durch den Fleischwolf drehen
hacher arceren schraffierentechnisches Zeichnen:
hacher arceren schraffierenBildende Kunst: mittels eng aneinander gesetzten Strichen Grauwerte, Farbton und Schattierungen in einer bildlichen Darstellung erzeugen

Verwante vertalingen van hache