Overzicht


Frans

Uitgebreide vertaling voor métier (Frans) in het Nederlands

métier:

métier [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le métier (emploi; profession; fonction; activité; occupation)
    het beroep; het werk; het vak
    • beroep [het ~] zelfstandig naamwoord
    • werk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • vak [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. le métier (artisanat; profession)
    het ambacht; de stiel; métier; het vak
    • ambacht [het ~] zelfstandig naamwoord
    • stiel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • métier [znw.] zelfstandig naamwoord
    • vak [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. le métier (profession; activités)
    het metier
    • metier [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. le métier
    de kostwinning; de broodwinning
  5. le métier (occupation; activité; occupations; )
    de bezigheid
  6. le métier (commerce; trafic; entreprise; négoce)
    het handelsverkeer; de koophandel; de handel; de nering; handeldrijven; het ruilverkeer

Vertaal Matrix voor métier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ambacht artisanat; métier; profession boulot; emploi; fonction; job; labeur; travail
beroep activité; emploi; fonction; métier; occupation; profession emploi; fonction; profession
bezigheid activité; activités; affaire; affaires; commerce; emploi; fonction; métier; occupation; occupations; profession activité; affairement; boulot; emploi; fonction; hobby; job; labeur; passe-temps; travail
broodwinning métier
handel commerce; entreprise; métier; négoce; trafic affaires; commerce; commerce des marchandises; entreprise de détail; marchandise; marché; négoce; poignée; trafic; échange
handeldrijven commerce; entreprise; métier; négoce; trafic
handelsverkeer commerce; entreprise; métier; négoce; trafic commerce; marchandise; échange commercial
koophandel commerce; entreprise; métier; négoce; trafic commerce; marchandise
kostwinning métier
metier activités; métier; profession
métier artisanat; métier; profession
nering commerce; entreprise; métier; négoce; trafic entreprise de détail; marchandise
ruilverkeer commerce; entreprise; métier; négoce; trafic troc; échange
stiel artisanat; métier; profession
vak activité; artisanat; emploi; fonction; métier; occupation; profession boulot; congélateur; emploi; fonction; job; labeur; travail
werk activité; emploi; fonction; métier; occupation; profession boulot; chef-d'oeuvre; création; emploi; fonction; job; labeur; lieu de travail; objet d'art; occupation; oeuvre; oeuvre d'art; oeuvres complètes; office; ouvrage; position; poste; produit; travail; travail salarié

Synoniemen voor "métier":


Wiktionary: métier

métier
noun
  1. profession.
métier
noun
  1. een handwerkvak dat vaak aanzienlijke vaardigheden vereist
  2. beroep

Cross Translation:
FromToVia
métier werk; job; beroep; baan job — economic role for which a person is paid
métier beroep métier — activity that is pursued as a trade or profession; a calling
métier gilde trade — skilled practice of an occupation

Verwante vertalingen van métier



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor métier (Nederlands) in het Frans

metier:

metier [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het metier
    le métier; la profession; l'activités

Vertaal Matrix voor metier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
activités metier aangelegenheden; affaires; bezigheden; bezigheid; werkzaamheden; zaken
métier metier ambacht; beroep; bezigheid; broodwinning; handel; handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; kostwinning; métier; nering; ruilverkeer; stiel; vak; werk
profession metier ambacht; ambt; beroep; beroepsgroep; bezigheid; branche; métier; professie; stiel; vak; werk

Verwante woorden van "metier":

  • metiers

métier:

métier [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. métier (ambacht; stiel; vak)
    le métier; l'artisanat; la profession

Vertaal Matrix voor métier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
artisanat ambacht; métier; stiel; vak ambachten; beroepsgroep; branche
métier ambacht; métier; stiel; vak beroep; bezigheid; broodwinning; handel; handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; kostwinning; metier; nering; ruilverkeer; vak; werk
profession ambacht; métier; stiel; vak ambt; beroep; beroepsgroep; bezigheid; branche; metier; professie; vak; werk