Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: bosse

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: bosse

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. bosse:
  2. bosser:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor bosse (Frans) in het Nederlands

bosse:

bosse [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la bosse (coup)
    de bluts; de deuk; de instulping
    • bluts [de ~] zelfstandig naamwoord
    • deuk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • instulping [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. la bosse (bossu)
    de bult; de bochel
    • bult [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • bochel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. la bosse (hernie; butte; enflure; ampoule; colline)
    de bobbel; de uitstulping; de uitpuiling
  4. la bosse (renflement; enflure; grosseur; boule)
    de bobbel; de knobbel; de bult; de buil
    • bobbel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • knobbel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • bult [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • buil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. la bosse (inégalité)
    de bobbel; de ongelijkheid; de oneffenheid; de hobbel
  6. la bosse (contusion; bleu; lésion; meurtrissure; froissement)
    de kneuzing; kneuswond; het letsel; de bult; de buil
    • kneuzing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • kneuswond [znw.] zelfstandig naamwoord
    • letsel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bult [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • buil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  7. la bosse
    de bluts
    • bluts [de ~] zelfstandig naamwoord
  8. la bosse
    hobbeling
  9. la bosse (petit bouton sur le corps; enflure 2; bulle; )
    de steenpuist; het puistje; de pukkel; het bultje; het bobbeltje
    • steenpuist [de ~] zelfstandig naamwoord
    • puistje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • pukkel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bultje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bobbeltje [het ~] zelfstandig naamwoord
  10. la bosse (boule)
    de hobbel
    • hobbel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  11. la bosse (enflure; tuméfaction; ampoule; )
    bolling; de bobbel; de pukkel; de opzetting; de bult; de buil; opgezwollen plek; de zwelling
    • bolling [znw.] zelfstandig naamwoord
    • bobbel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • pukkel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • opzetting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • bult [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • buil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • opgezwollen plek [znw.] zelfstandig naamwoord
    • zwelling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  12. la bosse (enflure; gonflement; bouton; )
    de opzetting; opgezwollen plek; de zwelling

Vertaal Matrix voor bosse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bluts bosse; coup coup; partie blette
bobbel abcès; ampoule; bosse; boule; bubon; butte; colline; enflure; gonflement; grosseur; hernie; inégalité; meurtrissure; renflement; tumeur; tuméfaction bouffissure; enflure
bobbeltje abcès; ampoule; bosse; bubon; bulle; contusion; enflure; enflure 2; gonflement; lésion; meurtrissure; petit bouton sur le corps; quignon; tumeur; tuméfaction
bochel bosse; bossu
bolling abcès; ampoule; bosse; bubon; enflure; gonflement; meurtrissure; tumeur; tuméfaction bouffissure; enflure; rondeur
buil abcès; ampoule; bleu; bosse; boule; bubon; contusion; enflure; froissement; gonflement; grosseur; lésion; meurtrissure; renflement; tumeur; tuméfaction bouffissure; enflure
bult abcès; ampoule; bleu; bosse; bossu; boule; bubon; contusion; enflure; froissement; gonflement; grosseur; lésion; meurtrissure; renflement; tumeur; tuméfaction bouffissure; butte; colline; enflure; monticule; élévation
bultje abcès; ampoule; bosse; bubon; bulle; contusion; enflure; enflure 2; gonflement; lésion; meurtrissure; petit bouton sur le corps; quignon; tumeur; tuméfaction
deuk bosse; coup
hobbel bosse; boule; inégalité
hobbeling bosse
instulping bosse; coup
kneuswond bleu; bosse; contusion; froissement; lésion; meurtrissure
kneuzing bleu; bosse; contusion; froissement; lésion; meurtrissure atteinte; blessure; contusion; meurtrissure
knobbel bosse; boule; enflure; grosseur; renflement don; noeud; talent; tumeur
letsel bleu; bosse; contusion; froissement; lésion; meurtrissure blessure; lésion; plaie; traumatisme
oneffenheid bosse; inégalité inégalité; rudesse
ongelijkheid bosse; inégalité
opgezwollen plek abcès; ampoule; bosse; bouton; bubon; bulle; contusion; enflure; gonflement; lésion; meurtrissure; quignon; tumeur; tuméfaction bouffissure; enflure
opzetting abcès; ampoule; bosse; bouton; bubon; bulle; contusion; enflure; gonflement; lésion; meurtrissure; quignon; tumeur; tuméfaction
puistje abcès; ampoule; bosse; bubon; bulle; contusion; enflure; enflure 2; gonflement; lésion; meurtrissure; petit bouton sur le corps; quignon; tumeur; tuméfaction
pukkel abcès; ampoule; bosse; bubon; bulle; contusion; enflure; enflure 2; gonflement; lésion; meurtrissure; petit bouton sur le corps; quignon; tumeur; tuméfaction bouton; furoncle
steenpuist abcès; ampoule; bosse; bubon; bulle; contusion; enflure; enflure 2; gonflement; lésion; meurtrissure; petit bouton sur le corps; quignon; tumeur; tuméfaction bouffissure; enflure; furoncle
uitpuiling ampoule; bosse; butte; colline; enflure; hernie
uitstulping ampoule; bosse; butte; colline; enflure; hernie
zwelling abcès; ampoule; bosse; bouton; bubon; bulle; contusion; enflure; gonflement; lésion; meurtrissure; quignon; tumeur; tuméfaction bouffissure; enflure

Synoniemen voor "bosse":


Wiktionary: bosse

bosse bosse
noun
  1. een kleine verhoging in de weg
Cross Translation:
FromToVia
• bosse → bult ↔ bulge — Something sticking out
• bosse → bult; buil ↔ bump — a swelling on the skin caused by illness or injury
• bosse → bult ↔ bump — a protuberance on a level surface
• bosse → brok; klont ↔ lump — something that protrudes, sticks out, or sticks together; a cluster or blob; a mound, hill, or group
• bosse → knobbel ↔ Höcker — Ausbuchtung auf dem Rücken von Tieren (Dromedar, Trampeltier)

bosse vorm van bosser:

bosser werkwoord (bosse, bosses, bossons, bossez, )

  1. bosser (bûcher; potasser)
    hengsten; hard studeren; blokken
    • hengsten werkwoord (hengst, hengstte, hengstten, gehengst)
    • hard studeren werkwoord
    • blokken werkwoord (blok, blokt, blokte, blokten, geblokt)

Conjugations for bosser:

Présent
  1. bosse
  2. bosses
  3. bosse
  4. bossons
  5. bossez
  6. bossent
imparfait
  1. bossais
  2. bossais
  3. bossait
  4. bossions
  5. bossiez
  6. bossaient
passé simple
  1. bossai
  2. bossas
  3. bossa
  4. bossâmes
  5. bossâtes
  6. bossèrent
futur simple
  1. bosserai
  2. bosseras
  3. bossera
  4. bosserons
  5. bosserez
  6. bosseront
subjonctif présent
  1. que je bosse
  2. que tu bosses
  3. qu'il bosse
  4. que nous bossions
  5. que vous bossiez
  6. qu'ils bossent
conditionnel présent
  1. bosserais
  2. bosserais
  3. bosserait
  4. bosserions
  5. bosseriez
  6. bosseraient
passé composé
  1. ai bossé
  2. as bossé
  3. a bossé
  4. avons bossé
  5. avez bossé
  6. ont bossé
divers
  1. bosse!
  2. bossez!
  3. bossons!
  5. bossé
  6. bossant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor bosser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blokken action d'étudier; étals
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blokken bosser; bûcher; potasser faire des études; étudier
hard studeren bosser; bûcher; potasser
hengsten bosser; bûcher; potasser battre; cogner; fouetter; frapper; gourmer; heurter; taper

Synoniemen voor "bosser":


Wiktionary: bosser

bosser
verb
  1. France|fr popu|fr travailler.
Cross Translation:
FromToVia
• bosser → blokken ↔ cram — to swot
• bosser → blokken ↔ swot — study hard
• bosser → blokken ↔ swot — study something hard
• bosser → werken ↔ work — to do a specific task

Verwante vertalingen van bosse







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0687 seconde
Page rendered in 1.0 seconds