Frans

Uitgebreide vertaling voor affaires (Frans) in het Nederlands

affaires:

affaires [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'affaires (choses; trucs; biens)
    de dingen; de spullen; de zaakjes; de zaken; het goedje; de waar
    • dingen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • spullen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • zaakjes [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • zaken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • goedje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • waar [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. l'affaires (commerces; activités; histoires)
    de zaken; de aangelegenheden; de affaires
  3. l'affaires (activités)
    de bezigheden
  4. l'affaires (occupation; activité; occupations; )
    de bezigheid
  5. l'affaires (possessions; propriétés; biens)
    de bezittingen; de eigendommen
  6. l'affaires (négoce; commerce; marchandise; trafic; échange)
    de commercie; de handel
    • commercie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • handel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  7. l'affaires (tracas; soucis)
    geprakkizeer; het gepieker; het gepeins

Vertaal Matrix voor affaires:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangelegenheden activités; affaires; commerces; histoires
affaires activités; affaires; commerces; histoires
bezigheden activités; affaires
bezigheid activité; activités; affaire; affaires; commerce; emploi; fonction; métier; occupation; occupations; profession activité; affairement; boulot; emploi; fonction; hobby; job; labeur; passe-temps; travail
bezittingen affaires; biens; possessions; propriétés bien; biens; possession; propriété; propriétés
commercie affaires; commerce; marchandise; négoce; trafic; échange
dingen affaires; biens; choses; trucs
eigendommen affaires; biens; possessions; propriétés
gepeins affaires; soucis; tracas considération; contemplation; méditation; réflexion; réflexions; rêverie; rêves éveillés
gepieker affaires; soucis; tracas
geprakkizeer affaires; soucis; tracas
goedje affaires; biens; choses; trucs chose; substance; truc
handel affaires; commerce; marchandise; négoce; trafic; échange commerce; commerce des marchandises; entreprise; entreprise de détail; marchandise; marché; métier; négoce; poignée; trafic; échange
spullen affaires; biens; choses; trucs
waar affaires; biens; choses; trucs articles; biens; marchandise; marchandises
zaakjes affaires; biens; choses; trucs
zaken activités; affaires; biens; choses; commerces; histoires; trucs
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dingen marchander
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
waar corect; effectivement; en effet; en réalité; en vérité; exact; franc; franchement; juste; justement; réelle; réellement; sincère; vrai; vraiment; véridique; véridiquement; véritable; véritablement
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
waar

Synoniemen voor "affaires":


Wiktionary: affaires


Cross Translation:
FromToVia
affaires utensiliën; gebruiksvoorwerp Utensilmeist Plural: Gegenstand, den man für einen bestimmten Zweck benützt

Verwante vertalingen van affaires



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor affaires (Nederlands) in het Frans

affaires:

affaires [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de affaires (zaken; aangelegenheden)
    l'affaires; le commerces; l'activités; l'histoires

Vertaal Matrix voor affaires:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
activités aangelegenheden; affaires; zaken bezigheden; bezigheid; metier; werkzaamheden
affaires aangelegenheden; affaires; zaken bezigheden; bezigheid; bezittingen; commercie; dingen; eigendommen; gepeins; gepieker; geprakkizeer; goedje; handel; spullen; waar; zaakjes; zaken
commerces aangelegenheden; affaires; zaken
histoires aangelegenheden; affaires; zaken gebakkelei; gedram; gehakketak; gekif; gekijf; gekrakeel; gemekker; geruzie; gezanik; gezeur; rompslomp; veel gedoe

Verwante woorden van "affaires":


affaire:

affaire [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de affaire (aangelegenheid; geval; kwestie; zaak)
    le cas; l'affaire; le problème; le fait; la question
    • cas [le ~] zelfstandig naamwoord
    • affaire [la ~] zelfstandig naamwoord
    • problème [le ~] zelfstandig naamwoord
    • fait [le ~] zelfstandig naamwoord
    • question [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. de affaire (liaison; verhouding; relatie; slippertje; avontuurtje)
    la liaison; la relation
    • liaison [la ~] zelfstandig naamwoord
    • relation [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. de affaire (liefdesrelatie; verhouding; liaison; relatie)
    la liaison; la relation amoureuse; la relation; le rapports

Vertaal Matrix voor affaire:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
affaire aangelegenheid; affaire; geval; kwestie; zaak aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; bedrijf; bezigheid; deal; firma; geval; incident; issue; koop; koopmanschap; kopen; kwestie; onderneming; punt; transactie; verkrijging; verwerving; zaak; zaakje
cas aangelegenheid; affaire; geval; kwestie; zaak casus; deining; geval; gezichtshoek; gezichtspunt; incident; invalshoek; issue; kwestie; kwesties; naamval; oogpunt; ophef; perspectief; probleem; problematiek; problemen; punt; standpunt; vraagstuk; zaak; zaakje; zienswijs
fait aangelegenheid; affaire; geval; kwestie; zaak actie; aktie; casus; daad; evenement; feit; gebeurtenis; geval; handeling; incident; kwestie; voorval
liaison affaire; avontuurtje; liaison; liefdesrelatie; relatie; slippertje; verhouding OLE/DDE-koppeling; aaneenkoppeling; aaneenvoeging; aansluiting; afgesproken ontmoeting; afspraak; akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; connectie; contact; correlatie; federatie; gebondenheid; gegevensbinding; het gebonden zijn; koppelen; koppeling; liaison; liefdesbetrekking; liefdesrelatie; liga; link; onderling verband; pact; relatie; samenhang; samenvoeging; schakel; unie; verband; verbinding; verbond; verdrag; verhouding; verkering
problème aangelegenheid; affaire; geval; kwestie; zaak complicatie; geval; gezichtshoek; gezichtspunt; ingewikkeldheid; interpellatie; invalshoek; issue; kwestie; moeilijkheid; oogpunt; opgaaf; opgave; perspectief; probleem; probleemgeval; probleemstelling; punt; standpunt; stelling; verhandeling; vraag; vraagstelling; vraagstuk; werkstuk; zienswijs; zwaarte
question aangelegenheid; affaire; geval; kwestie; zaak casus; geval; gezichtshoek; gezichtspunt; ingewikkeldheid; interpellatie; invalshoek; issue; kwestie; kwesties; moeilijkheid; oogpunt; opgaaf; opgave; perspectief; probleem; probleemstelling; problematiek; problemen; punt; standpunt; stelling; verhandeling; vraag; vraagstelling; vraagstuk; werkstuk; zaak; zienswijs; zwaarte
rapports affaire; liaison; liefdesrelatie; relatie; verhouding burgers; gemeenschap; linken
relation affaire; avontuurtje; liaison; liefdesrelatie; relatie; slippertje; verhouding aansluiting; akkoord; band; bekende; bekende persoon; binding; bond; bondgenootschap; connectie; contact; correlatie; federatie; gebondenheid; het gebonden zijn; kennis; liaison; liefdesbetrekking; liefdesrelatie; liga; link; onderling verband; pact; relatie; samenhang; schakel; unie; verband; verbinding; verbond; verdrag; verhouding; verkering; verwantschap
relation amoureuse affaire; liaison; liefdesrelatie; relatie; verhouding liaison; liefdesavontuur; liefdesbetrekking; liefdesgeschiedenis; liefdesrelatie; relatie; romance; verhouding; verkering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
liaison koppelen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
liaison koppelen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fait af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; doorgekookt; gaar; geboren; gecreëerd; gedaan; gemaakt; gepleegd; geproduceerd; gereed; geschapen; gevormd; geëindigd; klaar; over; ter wereld gekomen; uit; uitgevoerd; verricht; vervaardigd; volbracht; voltooid; voltrokken; voorbij

Verwante woorden van "affaire":


Verwante definities voor "affaire":

  1. iets vervelends dat gebeurd is1
    • de affaire van het verdwenen geld is nog niet opgelost1

Wiktionary: affaire

affaire
noun
  1. de zaak
affaire
noun
  1. Ce qui fait qu’une chose est ou s’opère.
  2. Permet de désigner un objet, une idée, un concept ou une abstraction quelconque, sans avoir à l’identifier ou à le nommer. Une chose est ce qui exister mais qui est indéterminé, objet ou idée, ou qu’il n’est pas nécessaire de préciser. La signification du mot cho