Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Armes:
  2. armées:
  3. armer:
  4. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor armes (Frans) in het Nederlands

armes:


Synoniemen voor "armes":


Wiktionary: armes


Cross Translation:
FromToVia
armes wapen; wapenschild coat of arms — a hereditary design depicted on an escutcheon

Armes:

Armes

  1. Armes

Vertaal Matrix voor Armes:

Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Wapens Armes

armées:

armées [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'armées (troupes; hommes)
    de legers; de manschappen
    • legers [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • manschappen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor armées:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
legers armées; hommes; troupes
manschappen armées; hommes; troupes

armer:

armer werkwoord (arme, armes, armons, armez, )

  1. armer (se cuirasser; blinder)
    bewapenen; wapenen
    • bewapenen werkwoord (bewapen, bewapent, bewapende, bewapenden, bewapend)
    • wapenen werkwoord (wapen, wapent, wapende, wapenden, gewapend)
  2. armer (cuirasser; blinder)
    bepantseren; harnassen
    • bepantseren werkwoord (bepantser, bepantsert, bepantserde, bepantserden, bepantserd)
    • harnassen werkwoord
  3. armer (se mettre en grande toilette; munir; doter; )
    zich uitmonsteren; optooien; zich uitdossen

Conjugations for armer:

Présent
  1. arme
  2. armes
  3. arme
  4. armons
  5. armez
  6. arment
imparfait
  1. armais
  2. armais
  3. armait
  4. armions
  5. armiez
  6. armaient
passé simple
  1. armai
  2. armas
  3. arma
  4. armâmes
  5. armâtes
  6. armèrent
futur simple
  1. armerai
  2. armeras
  3. armera
  4. armerons
  5. armerez
  6. armeront
subjonctif présent
  1. que j'arme
  2. que tu armes
  3. qu'il arme
  4. que nous armions
  5. que vous armiez
  6. qu'ils arment
conditionnel présent
  1. armerais
  2. armerais
  3. armerait
  4. armerions
  5. armeriez
  6. armeraient
passé composé
  1. ai armé
  2. as armé
  3. a armé
  4. avons armé
  5. avez armé
  6. ont armé
divers
  1. arme!
  2. armez!
  3. armons!
  4. armé
  5. armant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor armer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
harnassen armures; cuirasses
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bepantseren armer; blinder; cuirasser
bewapenen armer; blinder; se cuirasser
harnassen armer; blinder; cuirasser
optooien armer; doter; décorer; embellir; munir; orner; parer; passementer; se mettre en grande toilette; équiper
wapenen armer; blinder; se cuirasser
zich uitdossen armer; doter; décorer; embellir; munir; orner; parer; passementer; se mettre en grande toilette; équiper
zich uitmonsteren armer; doter; décorer; embellir; munir; orner; parer; passementer; se mettre en grande toilette; équiper

Synoniemen voor "armer":


Wiktionary: armer

armer
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
armer
verb
  1. iemand van wapens voorzien

Cross Translation:
FromToVia
armer bewapenen arm — to supply with weapons
armer belasten charge — to place a burden upon, to assign a duty

Verwante vertalingen van armes