Composant: vertaling Frans

Frans

Uitgebreide vertaling voor composant (Frans) in het Nederlands

composant:

composant [le ~] zelfstandig naamwoord

le composant (ingrédient de base; part; partie; élément de base; morceau; section; segment; fraction; rayon; ingrédient; membre; branche; portion; catégorie; groupe parlementaire; ration; titre; action)
het onderdeel; de component; het deel; het bestanddeel; het ingrediënt; het basisbestanddeel; het stuk; de element; de fractie
- onderdeel [het ~] zelfstandig naamwoord
- component [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- deel [het ~] zelfstandig naamwoord
- bestanddeel [het ~] zelfstandig naamwoord
- ingrediënt [het ~] zelfstandig naamwoord
- basisbestanddeel [het ~] zelfstandig naamwoord
- stuk [het ~] zelfstandig naamwoord
- element [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- fractie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
le composant (facteur; élément)
de factor; de element
- factor [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- element [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
le composant
het onderdeel
- onderdeel [het ~] zelfstandig naamwoord
le composant (fonctionnalité)
de functie
- functie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor composant:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
basisbestanddeel	action; branche; catégorie; composant; fraction; groupe parlementaire; ingrédient; ingrédient de base; membre; morceau; part; partie; portion; ration; rayon; section; segment; titre; élément de base
bestanddeel	action; branche; catégorie; composant; fraction; groupe parlementaire; ingrédient; ingrédient de base; membre; morceau; part; partie; portion; ration; rayon; section; segment; titre; élément de base
component	action; branche; catégorie; composant; fraction; groupe parlementaire; ingrédient; ingrédient de base; membre; morceau; part; partie; portion; ration; rayon; section; segment; titre; élément de base	ruche
deel	action; branche; catégorie; composant; fraction; groupe parlementaire; ingrédient; ingrédient de base; membre; morceau; part; partie; portion; ration; rayon; section; segment; titre; élément de base	aire de battage; bout; fragment; héritage; morceau; objet hérité; part; participation; partie; portion; ration; reliure; tome; volume; édition
element	action; branche; catégorie; composant; facteur; fraction; groupe parlementaire; ingrédient; ingrédient de base; membre; morceau; part; partie; portion; ration; rayon; section; segment; titre; élément; élément de base
factor	composant; facteur; élément
fractie	action; branche; catégorie; composant; fraction; groupe parlementaire; ingrédient; ingrédient de base; membre; morceau; part; partie; portion; ration; rayon; section; segment; titre; élément de base	fragment; partie
functie	composant; fonctionnalité	emploi; fonction; fonction principale; fonctionnalité; office; position; poste; rôle; service salarié; situation; voie
ingrediënt	action; branche; catégorie; composant; fraction; groupe parlementaire; ingrédient; ingrédient de base; membre; morceau; part; partie; portion; ration; rayon; section; segment; titre; élément de base
onderdeel	action; branche; catégorie; composant; fraction; groupe parlementaire; ingrédient; ingrédient de base; membre; morceau; part; partie; portion; ration; rayon; section; segment; titre; élément de base	pièce détachée
stuk	action; branche; catégorie; composant; fraction; groupe parlementaire; ingrédient; ingrédient de base; membre; morceau; part; partie; portion; ration; rayon; section; segment; titre; élément de base	article; artillerie; beau morceau; bel homme; canon; canons; châssis; comédie; drame; fille du tonnerre; fragment; jolie femme; partie; pièce de théâtre; publication; spectacle; théâtre; tragédie; type épatant
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
stuk		abîmé; avarié; brisé; cassé; crevé; dans un état triste; déchiré; défectueux; délabré; détraqué; détérioré; dévoré; en dérangement; en lambeaux; en morceaux; en panne; en pièces; endommagé; fracturé; fêlé; hors d'usage; hors de service; lacéré; rompu; troué; variolé
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
deel		mosaïque
element		élément

Synoniemen voor "composant":

élément; transigeant; agençant; constituant; caractéristique; essentiel; fondamental; ingrédient; formant; créant; instaurant; établissant; organisant; édifiant; construisant; diode; valve; anode; cathode; apport; assaisonnement; épice

Wiktionary: composant

composant

noun

deel van een groter geheel
- onderdeel → composant

Cross Translation:

From	To	Via
• composant	→ onderdeel	↔ component — smaller, self-contained part of larger entity

composer:

composer werkwoord (compose, composes, composons, composez, composent, composais, composait, composions, composiez, composaient, composai, composas, composa, composâmes, composâtes, composèrent, composerai, composeras, composera, composerons, composerez, composeront)

composer (mettre en musique)
componeren; op muziek zetten
- componeren werkwoord
- op muziek zetten werkwoord
composer
muziek componeren
- muziek componeren werkwoord
composer
toonzetten
- toonzetten werkwoord (zet toon, zette toon, zetten toon, toongezet)
composer (numéroter)
kiezen
- kiezen werkwoord (kies, kiest, koos, kozen, gekozen)

Conjugations for composer:

Présent

compose
composes
compose
composons
composez
composent

imparfait

composais
composais
composait
composions
composiez
composaient

passé simple

composai
composas
composa
composâmes
composâtes
composèrent

futur simple

composerai
composeras
composera
composerons
composerez
composeront

subjonctif présent

que je compose
que tu composes
qu'il compose
que nous composions
que vous composiez
qu'ils composent

conditionnel présent

composerais
composerais
composerait
composerions
composeriez
composeraient

passé composé

ai composé
as composé
a composé
avons composé
avez composé
ont composé

divers

compose!
composez!
composons!
composé
composant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

composer

composer
kiezen; draaiend kiezen
- kiezen
- draaiend kiezen

Vertaal Matrix voor composer:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
kiezen		faire son choix; motion; voix; vote
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
componeren	composer; mettre en musique
kiezen	composer; numéroter	choisir; opter pour; prendre; préférer; sélectionner; voter; élire
muziek componeren	composer
op muziek zetten	composer; mettre en musique
toonzetten	composer
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
draaiend kiezen	composer
kiezen	composer

Synoniemen voor "composer":

accoucher; enfanter; procréer; produire; créer; combiner; arranger; accorder; disposer; associer; assembler; allier; assortir; marier; ourdir; agencer; calculer; tramer; transiger; consister; comporter; comprendre; résider; constituer; former; instaurer; établir; faire; bâtir; organiser; édifier; construire; engendrer; concevoir; inventer; réaliser; imaginer; élaborer; fonder; instituer; écrire; consigner; correspondre; rédiger; transcrire; noter; inscrire; marquer; calligraphier; griffonner; exprimer; exposer; libeller; aménager; conformer; façonner; forger; modeler; mouler; pétrir; sculpter; négocier; commercer; échanger; vendre; acheter; traiter; débattre; pondre

Wiktionary: composer

composer

verb

former un tout de l’assemblage de plusieurs parties, parler des choses physiques et des choses morales.
- composer → componeren; maken; scheppen; schrijven; zetten; samenstellen

composer

verb

(overgankelijk), muziek|nld een muziekstuk schrijven
- componeren → composer
meerdere uitgekozen zaken tot een geheel maken
- samenstellen → composer

Cross Translation:

From	To	Via
• composer	→ samenstellen	↔ compose — to make something by merging parts
• composer	→ vormen	↔ compose — to make up the whole; to constitute
• composer	→ redigeren	↔ compose — to construct by mental labor; to think up
• composer	→ bestaan	↔ consist — to be composed (of)
• composer	→ zetten	↔ setzen — aus beweglichen Lettern eine Druckvorlage erstellen

Verwante vertalingen van composant

composant principal

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: composant

Uitgebreide vertaling voor composant (Frans) in het Nederlands

composant:

composant [le ~] zelfstandig naamwoord

le composant (ingrédient de base; part; partie; élément de base; morceau; section; segment; fraction; rayon; ingrédient; membre; branche; portion; catégorie; groupe parlementaire; ration; titre; action)

le composant (facteur; élément)

le composant

le composant (fonctionnalité)

Vertaal Matrix voor composant:

Synoniemen voor "composant":

Wiktionary: composant

composer:

composer werkwoord (compose, composes, composons, composez, composent, composais, composait, composions, composiez, composaient, composai, composas, composa, composâmes, composâtes, composèrent, composerai, composeras, composera, composerons, composerez, composeront)

composer (mettre en musique)

composer

composer

composer (numéroter)

Conjugations for composer:

Présent

imparfait

passé simple

futur simple

subjonctif présent

conditionnel présent

passé composé

divers

composer

composer

Vertaal Matrix voor composer:

Synoniemen voor "composer":

Wiktionary: composer

Verwante vertalingen van composant