Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. écouter:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor couter (Frans) in het Nederlands

coûter:


Synoniemen voor "coûter":


Wiktionary: coûter

coûter
verb
  1. valoir tel ou tel prix d’achat.
coûter
verb
  1. voor een bepaalde prijs te koop zijn

Cross Translation:
FromToVia
coûter kosten cost — to incur a charge, a price

couter vorm van écouter:

écouter werkwoord (écoute, écoutes, écoutons, écoutez, )

  1. écouter (entendre; être à l'écoute; prêter l'oreille)
    luisteren; aanhoren; toehoren
    • luisteren werkwoord (luister, luistert, luisterde, luisterden, geluisterd)
    • aanhoren werkwoord (hoor aan, hoort aan, hoorde aan, hoorden aan, aangehoord)
    • toehoren werkwoord (hoor toe, hoort toe, hoorde toe, hoorden toe, toegehoord)
  2. écouter (entendre; être à l'écoute)
    luisteren; beluisteren
    • luisteren werkwoord (luister, luistert, luisterde, luisterden, geluisterd)
    • beluisteren werkwoord (beluister, beluistert, beluisterde, beluisterden, beluisterd)
  3. écouter (apprendre; entendre; être informé de; )
    vernemen; horen; te horen krijgen
    • vernemen werkwoord (verneem, verneemt, vernam, vernamen, vernomen)
    • horen werkwoord (hoor, hoort, hoorde, hoorden, gehoord)
    • te horen krijgen werkwoord
  4. écouter
    gehoor geven
    • gehoor geven werkwoord (geef gehoor, geeft gehoor, gaf gehoor, gaven gehoor, gehoor gegeven)
  5. écouter (être aux écoutes; écouter aux portes)
    afluisteren
    • afluisteren werkwoord (luister af, luistert af, luisterde af, luisterden af, afgeluisterd)

Conjugations for écouter:

Présent
  1. écoute
  2. écoutes
  3. écoute
  4. écoutons
  5. écoutez
  6. écoutent
imparfait
  1. écoutais
  2. écoutais
  3. écoutait
  4. écoutions
  5. écoutiez
  6. écoutaient
passé simple
  1. écoutai
  2. écoutas
  3. écouta
  4. écoutâmes
  5. écoutâtes
  6. écoutèrent
futur simple
  1. écouterai
  2. écouteras
  3. écoutera
  4. écouterons
  5. écouterez
  6. écouteront
subjonctif présent
  1. que j'écoute
  2. que tu écoutes
  3. qu'il écoute
  4. que nous écoutions
  5. que vous écoutiez
  6. qu'ils écoutent
conditionnel présent
  1. écouterais
  2. écouterais
  3. écouterait
  4. écouterions
  5. écouteriez
  6. écouteraient
passé composé
  1. ai écouté
  2. as écouté
  3. a écouté
  4. avons écouté
  5. avez écouté
  6. ont écouté
divers
  1. écoute!
  2. écoutez!
  3. écoutons!
  4. écouté
  5. écoutant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

écouter [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'écouter (auditionner; faire d'écouter; faire d'entendre)
    aanhoren

Vertaal Matrix voor écouter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhoren auditionner; faire d'entendre; faire d'écouter; écouter
horen écoute
luisteren fait d'écouter; vitesse de déplacement des turbulences; écoute
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhoren entendre; prêter l'oreille; écouter; être à l'écoute
afluisteren écouter; écouter aux portes; être aux écoutes faire l'indiscrèt; écouter aux portes; être aux écoutes
beluisteren entendre; écouter; être à l'écoute
gehoor geven écouter
horen apercevoir; apprendre; entendre; octroyer; permettre; prêter l'oreille; satisfaire à; tolérer; écouter; éprouver; être informé de; être à l'écoute apercevoir; convenir; distinguer; entendre; observer; percevoir; remarquer; se rendre compte de; voir; être convenable
luisteren entendre; prêter l'oreille; écouter; être à l'écoute obéir; obéir à; se soumettre; suivre
te horen krijgen apercevoir; apprendre; entendre; octroyer; permettre; prêter l'oreille; satisfaire à; tolérer; écouter; éprouver; être informé de; être à l'écoute
toehoren entendre; prêter l'oreille; écouter; être à l'écoute
vernemen apercevoir; apprendre; entendre; octroyer; permettre; prêter l'oreille; satisfaire à; tolérer; écouter; éprouver; être informé de; être à l'écoute

Synoniemen voor "écouter":


Wiktionary: écouter

écouter écouter
verb
  1. horen naar iemand
  2. aandachtig naar iets luisteren
  3. gericht waarnemen met het oor
  4. een bevel opvolgen

Cross Translation:
FromToVia
écouter luisteren; naar listen — to pay attention to a sound
écouter gehoorzamen; naar; luisteren listen — to accept advice or obey instruction
écouter horen listen — to hear (something)
écouter afluisteren horchen — heimlich bei etwas zuhören


Wiktionary: couter

couter
verb
  1. valoir tel ou tel prix d’achat.
couter
verb
  1. voor een bepaalde prijs te koop zijn