Frans

Uitgebreide vertaling voor dérober (Frans) in het Nederlands

dérober:

dérober werkwoord (dérobe, dérobes, dérobons, dérobez, )

  1. dérober (voler; enlever; prendre; )
    stelen; pikken; verdonkeremanen; ontnemen; toeëigenen; snaaien; gappen; kapen; inpikken; roven; ontfutselen; jatten; ontvreemden; wegpikken; wegnemen; plunderen; wegkapen; benemen; achteroverdrukken; afnemen; vervreemden; verduisteren; verdonkeren; wegpakken; leegstelen
    • stelen werkwoord (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • pikken werkwoord (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • verdonkeremanen werkwoord (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
    • ontnemen werkwoord (ontneem, ontneemt, ontnam, ontnomen, ontnomen)
    • toeëigenen werkwoord (eigen toe, eigent toe, eigende toe, eigenden toe, toegeeigend)
    • snaaien werkwoord (snaai, snaait, snaaide, snaaiden, gesnaaid)
    • gappen werkwoord (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • kapen werkwoord (kaap, kaapt, kaapte, kaapten, gekaapt)
    • inpikken werkwoord (pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
    • roven werkwoord (roof, rooft, roofde, roofden, geroofd)
    • ontfutselen werkwoord (ontfutsel, ontfutselt, ontfutselde, ontfutselden, ontfutseld)
    • jatten werkwoord (jat, jatte, jatten, gejat)
    • ontvreemden werkwoord (ontvreemd, ontvreemdt, ontvreemdde, ontvreemdden, ontvreemd)
    • wegpikken werkwoord (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • wegnemen werkwoord (neem weg, neemt weg, nam weg, namen weg, weggenomen)
    • plunderen werkwoord (plunder, plundert, plunderde, plunderden, geplunderd)
    • wegkapen werkwoord (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • benemen werkwoord (beneem, beneemt, benam, benamen, benomen)
    • achteroverdrukken werkwoord (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
    • afnemen werkwoord (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • vervreemden werkwoord (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • verduisteren werkwoord (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • verdonkeren werkwoord (verdonker, verdonkert, verdonkerde, verdonkerden, verdonkerd)
    • wegpakken werkwoord (pak weg, pakt weg, pakte weg, pakten weg, weggepakt)
    • leegstelen werkwoord (steel leeg, steelt leeg, stal leeg, stalen leeg, leeggestolen)
  2. dérober (démêler; débrouiller; explorer; )
    uitzoeken; ontwarren; uitpluizen; ontraadselen; uitrafelen; uitvezelen; ontrafelen
    • uitzoeken werkwoord (zoek uit, zoekt uit, zocht uit, zochten uit, uitgezocht)
    • ontwarren werkwoord (ontwar, ontwart, ontwarde, ontwarden, ontward)
    • uitpluizen werkwoord (pluis uit, pluist uit, ploos uit, plozen uit, uitgeplozen)
    • ontraadselen werkwoord (ontraadsel, ontraadselt, ontraadselde, ontraadselden, ontraadseld)
    • uitrafelen werkwoord (rafel uit, rafelt uit, rafelde uit, rafelden uit, uitgerafeld)
    • uitvezelen werkwoord (vezel uit, vezelt uit, vezelde uit, vezelden uit, uitgevezeld)
    • ontrafelen werkwoord (ontrafel, ontrafelt, ontrafelde, ontrafelden, ontrafeld)
  3. dérober (voler; piquer; chiper; subtiliser)
    stelen; jatten; pikken; verdonkeremanen; gappen; wegpikken; inpikken; ontvreemden; wegkapen; vervreemden; achteroverdrukken
    • stelen werkwoord (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • jatten werkwoord (jat, jatte, jatten, gejat)
    • pikken werkwoord (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • verdonkeremanen werkwoord (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
    • gappen werkwoord (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • wegpikken werkwoord (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • inpikken werkwoord (pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
    • ontvreemden werkwoord (ontvreemd, ontvreemdt, ontvreemdde, ontvreemdden, ontvreemd)
    • wegkapen werkwoord (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • vervreemden werkwoord (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • achteroverdrukken werkwoord (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
  4. dérober (enlever des vêtements; dépouiller)
    van kleding ontdoen; uitkleden
  5. dérober (arracher; voler; piquer)
    stelen; snaaien; gappen; wegpikken; weggraaien
    • stelen werkwoord (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • snaaien werkwoord (snaai, snaait, snaaide, snaaiden, gesnaaid)
    • gappen werkwoord (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • wegpikken werkwoord (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • weggraaien werkwoord (graai weg, graait weg, graaide weg, graaiden weg, weggegraaid)
  6. dérober (voler; subtiliser)
    stelen; pikken; verduisteren; wegpikken; jatten; ontvreemden; verdonkeremanen; vervreemden; inpikken; wegkapen; gappen; achterhouden; achteroverdrukken; wegfutselen
    • stelen werkwoord (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • pikken werkwoord (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • verduisteren werkwoord (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • wegpikken werkwoord (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • jatten werkwoord (jat, jatte, jatten, gejat)
    • ontvreemden werkwoord (ontvreemd, ontvreemdt, ontvreemdde, ontvreemdden, ontvreemd)
    • verdonkeremanen werkwoord (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
    • vervreemden werkwoord (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • inpikken werkwoord (pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
    • wegkapen werkwoord (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • gappen werkwoord (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • achterhouden werkwoord (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • achteroverdrukken werkwoord (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
    • wegfutselen werkwoord
  7. dérober (priver de; retirer; enlever; )
    ontnemen; depriveren; te kort doen; beroven van
    • ontnemen werkwoord (ontneem, ontneemt, ontnam, ontnomen, ontnomen)
    • depriveren werkwoord (depriveer, depriveert, depriveerde, depriveerden, gedepriveerd)
    • te kort doen werkwoord (doe te kort, doet te kort, deed te kort, deden te kort, te kort gedaan)
    • beroven van werkwoord (beroof van, berooft van, beroofde van, beroofden van, beroofd van)
  8. dérober (voler)
    ontstelen
    • ontstelen werkwoord (ontsteel, ontsteelt, ontstal, ontstalen, ontstolen)
  9. dérober (voler; piller)
    roven; beroven
    • roven werkwoord (roof, rooft, roofde, roofden, geroofd)
    • beroven werkwoord (beroof, berooft, beroofde, beroofden, beroven)

Conjugations for dérober:

Présent
  1. dérobe
  2. dérobes
  3. dérobe
  4. dérobons
  5. dérobez
  6. dérobent
imparfait
  1. dérobais
  2. dérobais
  3. dérobait
  4. dérobions
  5. dérobiez
  6. dérobaient
passé simple
  1. dérobai
  2. dérobas
  3. déroba
  4. dérobâmes
  5. dérobâtes
  6. dérobèrent
futur simple
  1. déroberai
  2. déroberas
  3. dérobera
  4. déroberons
  5. déroberez
  6. déroberont
subjonctif présent
  1. que je dérobe
  2. que tu dérobes
  3. qu'il dérobe
  4. que nous dérobions
  5. que vous dérobiez
  6. qu'ils dérobent
conditionnel présent
  1. déroberais
  2. déroberais
  3. déroberait
  4. déroberions
  5. déroberiez
  6. déroberaient
passé composé
  1. ai dérobé
  2. as dérobé
  3. a dérobé
  4. avons dérobé
  5. avez dérobé
  6. ont dérobé
divers
  1. dérobe!
  2. dérobez!
  3. dérobons!
  4. dérobé
  5. dérobant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor dérober:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afnemen diminution de force; décroissement de force; époussetage
inpikken parasitisme
ontnemen déprivation
roven croûtes apparaissant pendant la guérison d'une blessure
stelen manches; puits; tiges; timon; verges
uitkleden déshabillage
uitzoeken sélection
verduisteren anomalie; désordre; détournement; escroquerie; fraude; irrégularité; irrégularités; malversation; obscurcissement; réception; tricherie; vol
wegnemen amputation; amputer; enlèvement; reprise; repriser
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achterhouden dérober; subtiliser; voler abriter; affecter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; garder; mettre en sûreté; omettre; passer sous silence; receler; retenir; réserver; se taire de quelque chose; taire; voiler
achteroverdrukken barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
afnemen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter aliéner; aller chercher; amenuiser; amoindrir; améliorer; baisser; chasser; collecter; diminuer; décliner; décroître; défaillir; dépoussiérer; emporter; enlever; enlever la poussière; expulser; lever; nettoyer; prendre; ramasser; recueillir; renvoyer; repousser; réduire; régresser; rétrécir; se contracter; se débarrasser de; se restreindre; se rétrécir; écarter; éloigner; épousseter; ôter la poussière
benemen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
beroven dérober; piller; voler cambrioler; dépouiller; dépouiller de; détrousser; dévaliser; enlever; exploiter; pressurer; priver de; tirer profit de; voler
beroven van dérober; enlever; ne pas suffire à; prendre; priver; priver de; retirer; subtiliser; voler
depriveren dérober; enlever; ne pas suffire à; prendre; priver; priver de; retirer; subtiliser; voler
gappen arracher; barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter chiper; faucher; piller; piquer; rafler; subtiliser
inpikken barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter chiper; faucher; piller; piquer; rafler; subtiliser
jatten barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter attraper; barboter; chiper; piquer; prendre; souffler
kapen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
leegstelen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter piller; vider
ontfutselen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter chiper; faucher; piller; piquer; rafler; subtiliser
ontnemen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; ne pas suffire à; piller; piquer; prendre; priver; priver de; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
ontraadselen débrouiller; déchiffrer; décortiquer; décrypter; démêler; dénouer; dérober; explorer déchiffrer; découvrir; décrypter; démêler; dénouer; résoudre
ontrafelen débrouiller; déchiffrer; décortiquer; décrypter; démêler; dénouer; dérober; explorer déchiffrer; découvrir; décrypter; démêler; dénouer; résoudre
ontstelen dérober; voler
ontvreemden barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
ontwarren débrouiller; déchiffrer; décortiquer; décrypter; démêler; dénouer; dérober; explorer déchiffrer; décoder; découvrir; décrypter; démêler; dénouer; résoudre
pikken barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter attraper; barboter; chiper; faucher; piller; piquer; prendre; rafler; souffler; subtiliser
plunderen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter dépouiller; dévaliser; exploiter; piller; tirailler; vider; voler
roven barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter dépouiller; dévaliser; piller; voler
snaaien arracher; barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter attraper; barboter; chiper; piquer; prendre; souffler
stelen arracher; barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
te kort doen dérober; enlever; ne pas suffire à; prendre; priver; priver de; retirer; subtiliser; voler
toeëigenen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter prendre possession de qc; s'approprier; s'arroger; s'attribuer; usurper
uitkleden dépouiller; dérober; enlever des vêtements déshabiller; dévêtir; enlever; ôter
uitpluizen débrouiller; déchiffrer; décortiquer; décrypter; démêler; dénouer; dérober; explorer
uitrafelen débrouiller; déchiffrer; décortiquer; décrypter; démêler; dénouer; dérober; explorer s'effiler; s'effilocher; s'effranger; s'érailler
uitvezelen débrouiller; déchiffrer; décortiquer; décrypter; démêler; dénouer; dérober; explorer
uitzoeken débrouiller; déchiffrer; décortiquer; décrypter; démêler; dénouer; dérober; explorer arranger; choisir; classer; coupler; enchaîner; opter pour; passer les vitesses; prendre; préférer; repartir; sélectionner; séparer; trier; élire
van kleding ontdoen dépouiller; dérober; enlever des vêtements
verdonkeremanen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
verdonkeren barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter assombrir; enténébrer; obscurcir
verduisteren barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter abriter; assombrir; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; enténébrer; farder; mettre en sûreté; obscurcir; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; taire; voiler
vervreemden barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter aliéner; chasser; expulser; renvoyer; repousser; se débarrasser de; écarter; éloigner
wegfutselen dérober; subtiliser; voler
weggraaien arracher; dérober; piquer; voler
wegkapen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter attraper; barboter; chiper; piquer; prendre; souffler
wegnemen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter aliéner; aller chercher; améliorer; chasser; collecter; emporter; enlever; expulser; lever; prendre; ramasser; recueillir; renvoyer; repousser; se débarrasser de; écarter; éloigner
wegpakken barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
wegpikken arracher; barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter

Synoniemen voor "dérober":


Wiktionary: dérober

dérober
verb
  1. Enlever, voler en cachette. (Sens général).
dérober
verb
  1. iemand met geweld zijn bezit ontnemen

Cross Translation:
FromToVia
dérober benemen; nemen; pakken; onderscheppen; gebruiken; ontnemen nehmen — eine Sache greifen

Verwante vertalingen van dérober



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor dérober (Nederlands) in het Frans