Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: farci

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: farci

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

farci:
- vulling; vulstof; vulsel; opvulsel
- opgevuld; volgestopt; volgepropt
farcir:
- vullen; farceren; opvullen
Wiktionary:
- farci → opgezet, gevuld, vol, verzadigd
- farcir → farceren

Frans

Uitgebreide vertaling voor farci (Frans) in het Nederlands

farci:

farci [le ~] zelfstandig naamwoord

le farci (remplissage; rembourrage; plombage; addition; bourre)
de vulling; de vulstof; het vulsel
- vulling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- vulstof [de ~] zelfstandig naamwoord
- vulsel [het ~] zelfstandig naamwoord
le farci (rembourrage)
het opvulsel
- opvulsel [het ~] zelfstandig naamwoord

farci bijvoeglijk naamwoord

farci (bourré; plein; rembourré; fourré; rempli; comble)
opgevuld; volgestopt
- opgevuld bijvoeglijk naamwoord
- volgestopt bijvoeglijk naamwoord
farci (bourré; gavé)
volgepropt
- volgepropt bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor farci:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
opvulsel	farci; rembourrage
vulling	addition; bourre; farci; plombage; rembourrage; remplissage	bourrage; rembourrage; remplissage
vulsel	addition; bourre; farci; plombage; rembourrage; remplissage	bourrage; rembourrage; remplissage
vulstof	addition; bourre; farci; plombage; rembourrage; remplissage
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
opgevuld	bourré; comble; farci; fourré; plein; rembourré; rempli
volgepropt	bourré; farci; gavé
volgestopt	bourré; comble; farci; fourré; plein; rembourré; rempli

Synoniemen voor "farci":

bourré; plein; empli; rempli; truffé; garni; chargé; complet; débordant; bondé; saturé; peuplé; occupé; repu; rassasié

Wiktionary: farci

Cross Translation:

From	To	Via
• farci	→ opgezet; gevuld	↔ stuffed — with material
• farci	→ vol; verzadigd	↔ stuffed — with food

farcir:

farcir werkwoord (farcis, farcit, farcissons, farcissez, farcissent, farcissais, farcissait, farcissions, farcissiez, farcissaient, farcîmes, farcîtes, farcirent, farcirai, farciras, farcira, farcirons, farcirez, farciront)

farcir (remplir; bourrer; charger; gonfler)
vullen; farceren; opvullen
- vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
- farceren werkwoord
- opvullen werkwoord (vul op, vult op, vulde op, vulden op, opgevuld)

Conjugations for farcir:

Présent

farcis
farcis
farcit
farcissons
farcissez
farcissent

imparfait

farcissais
farcissais
farcissait
farcissions
farcissiez
farcissaient

passé simple

farcis
farcis
farcit
farcîmes
farcîtes
farcirent

futur simple

farcirai
farciras
farcira
farcirons
farcirez
farciront

subjonctif présent

que je farcisse
que tu farcisses
qu'il farcisse
que nous farcissions
que vous farcissiez
qu'ils farcissent

conditionnel présent

farcirais
farcirais
farcirait
farcirions
farciriez
farciraient

passé composé

ai farci
as farci
a farci
avons farci
avez farci
ont farci

divers

farcis!
farcissez!
farcissons!
farci
farcissant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor farcir:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
farceren	bourrer; charger; farcir; gonfler; remplir
opvullen	bourrer; charger; farcir; gonfler; remplir	remplir
vullen	bourrer; charger; farcir; gonfler; remplir	ajouter; bourrer; combler; emplir; obturer; plomber; remplir; suppléer

Synoniemen voor "farcir":

emplir; remplir; garnir; combler; bourrer; saturer; truffer; encombrer; tasser; fourrer; entrelarder; boucher; gaver

Wiktionary: farcir

Cross Translation:

From	To	Via
• farcir	→ farceren	↔ farcieren — Gastronomie: mit einer zuvor hergestellten Farce füllen