Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: formule

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: formule

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. formule:
  2. formulé:
  3. formuler:
  4. Wiktionary:
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. formule:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor formule (Frans) in het Nederlands

formule:

formule [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la formule
    de formule
    • formule [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor formule:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
formule formule

Synoniemen voor "formule":


Wiktionary: formule

formule
noun
  1. expression rigoureux et condenser en termes qui définir une idée, une doctrine, une croyance, un sophisme, une opération, un ensemble d’opérations.
formule
noun
  1. een stuk papier waarop voorgedrukte vragen kunnen worden beantwoord
Cross Translation:
FromToVia
• formule → formule ↔ formula — in mathematics
• formule → formule ↔ formula — in chemistry
• formule → formule ↔ Formel — Chemie: Folge von Symbolen zur Beschreibung des Aufbaus eines Stoffes
• formule → formule ↔ Formel — Mathematik, Naturwissenschaften: Buchstabengleichung, Ausdruck zur Berechnung einer Größe
• formule → buzzwoord ↔ Schlagwort — weithin bekannte, griffige Formulierung einer Idee oder Vorstellung, die vor allem in der gesellschaftlichen oder politischen Auseinandersetzung oder auch in der Werbung als programmatisch oder vorbildlich hingestellt werden soll

formulé:

formulé bijvoeglijk naamwoord

  1. formulé (mentionné; dit; exprimé)
    gezegd; genoemd; verwoord

Vertaal Matrix voor formulé:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
genoemd dit; exprimé; formulé; mentionné
gezegd dit; exprimé; formulé; mentionné
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verwoord dit; exprimé; formulé; mentionné

Synoniemen voor "formulé":


formule vorm van formuler:

formuler werkwoord (formule, formules, formulons, formulez, )

  1. formuler (présenter; exprimer; phraser)
    formuleren; in een formule brengen
  2. formuler (exprimer per des paroles; exprimer)
    verwoorden; verbaliseren; formuleren
    • verwoorden werkwoord (verwoord, verwoordt, verwoordde, verwoordden, verwoord)
    • verbaliseren werkwoord (verbaliseer, verbaliseert, verbaliseerde, verbaliseerden, verbaliseerd)
    • formuleren werkwoord (formuleer, formuleert, formuleerde, formuleerden, geformuleerd)
  3. formuler (phraser; envelopper; tourner; présenter)
    inkleden
    • inkleden werkwoord (kleed in, kleedt in, kleedde in, kleedden in, ingekleed)
  4. formuler (exprimer; raconter; prononcer; )
    uiten; uitdrukken; verwoorden; uiting geven aan; uitdrukking geven aan; vertolken
    • uiten werkwoord (uit, uitte, uitten, geuit)
    • uitdrukken werkwoord (druk uit, drukt uit, drukte uit, drukten uit, uitgedrukt)
    • verwoorden werkwoord (verwoord, verwoordt, verwoordde, verwoordden, verwoord)
    • uiting geven aan werkwoord
    • uitdrukking geven aan werkwoord (geef uitdrukking aan, geeft uitdrukking aan, gaf uitdrukking aan, gaven uitdrukking aan, uitdrukking gegeven aan)
    • vertolken werkwoord (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
  5. formuler (phraser; exprimer)
    fraseren
    • fraseren werkwoord (fraseer, fraseert, fraseerde, fraseerden, gefraseerd)

Conjugations for formuler:

Présent
  1. formule
  2. formules
  3. formule
  4. formulons
  5. formulez
  6. formulent
imparfait
  1. formulais
  2. formulais
  3. formulait
  4. formulions
  5. formuliez
  6. formulaient
passé simple
  1. formulai
  2. formulas
  3. formula
  4. formulâmes
  5. formulâtes
  6. formulèrent
futur simple
  1. formulerai
  2. formuleras
  3. formulera
  4. formulerons
  5. formulerez
  6. formuleront
subjonctif présent
  1. que je formule
  2. que tu formules
  3. qu'il formule
  4. que nous formulions
  5. que vous formuliez
  6. qu'ils formulent
conditionnel présent
  1. formulerais
  2. formulerais
  3. formulerait
  4. formulerions
  5. formuleriez
  6. formuleraient
passé composé
  1. ai formulé
  2. as formulé
  3. a formulé
  4. avons formulé
  5. avez formulé
  6. ont formulé
divers
  1. formule!
  2. formulez!
  3. formulons!
  5. formulé
  6. formulant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor formuler:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
formuleren exprimer; exprimer per des paroles; formuler; phraser; présenter
fraseren exprimer; formuler; phraser
in een formule brengen exprimer; formuler; phraser; présenter
inkleden envelopper; formuler; phraser; présenter; tourner
uitdrukken avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire exprimer; pincer; presser; éteindre
uitdrukking geven aan avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire
uiten avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire exprimer; manifester
uiting geven aan avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire
verbaliseren exprimer; exprimer per des paroles; formuler
vertolken avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire exprimer; faire une traduction; imiter; interpréter; personnifier; refléter; rendre; reproduire; représenter; restituer; traduire
verwoorden avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; exprimer per des paroles; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire aborder; mettre quelque chose sur le tapis; évoquer

Synoniemen voor "formuler":


Wiktionary: formuler

formuler formuler
verb
  1. in woorden omzetten
Cross Translation:
FromToVia
• formuler → formuleren; verwoorden ↔ formulate — to reduce to, or express in, a formula; to put in a clear and definite form of statement or expression

Verwante vertalingen van formule



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor formule (Nederlands) in het Frans

formule:

formule [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de formule
    la formule
    • formule [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor formule:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
formule formule

Verwante woorden van "formule":

  • formules

Wiktionary: formule

formule
Cross Translation:
FromToVia
• formule → formule ↔ formula — in mathematics
• formule → formule ↔ formula — in chemistry
• formule → formule ↔ Formel — Mathematik, Naturwissenschaften: Buchstabengleichung, Ausdruck zur Berechnung einer Größe
• formule → formule ↔ Formel — Chemie: Folge von Symbolen zur Beschreibung des Aufbaus eines Stoffes

Verwante vertalingen van formule







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0600 seconde
Page rendered in 1.0 seconds