Gris: vertaling Frans

Remove Ads

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

gris:
- grijs; grijsharig; grauwkleurig; grauw; vaal; dronken; beschonken; ladderzat; zat; bezopen; slordig; viezig; vuil; smerig; voddig; vies; morsig; ranzig; vunzig; slonzig; tipsy; aangeschoten; beneveld; teut; miezerig; druilerig; halfdronken; toeter; straalbezopen; laveloos; smoordronken; stomdronken; boosaardig; kleurloos; blank; bleek; ongekleurd; slobberig; flodderig; slodderig; triest; mistroostig; somber; vreugdeloos; troosteloos; vuil grijs
Wiktionary:
- gris → grijs, grauw, aangeschoten, beneveld, tipsy, roezig
- gris → grijs, grauw, aangeschoten, tipsy

Nederlands naar Frans: Meer gegevens...

grissen:
- prendre; piquer; chiper; attraper; souffler; barboter; piller; faucher; rafler; subtiliser

Frans

Uitgebreide vertaling voor gris (Frans) in het Nederlands

gris:

gris bijvoeglijk naamwoord

gris (blanc)
grijs; grijsharig
- grijs bijvoeglijk naamwoord
- grijsharig bijvoeglijk naamwoord
gris (grisâtre; sombre; blême; mat; terne)
grijs; grauwkleurig
- grijs bijvoeglijk naamwoord
- grauwkleurig bijvoeglijk naamwoord
gris (grisâtre; décoloré; pâle; blême; blafard; incolore; sans couleur; neutre; terne; livide)
grauw; vaal
- grauw bijvoeglijk naamwoord
- vaal bijvoeglijk naamwoord
gris (ivre; soûl; bourré; éméché; aviné; raide)
dronken; beschonken; ladderzat; zat; bezopen
- dronken bijvoeglijk naamwoord
- beschonken bijvoeglijk naamwoord
- ladderzat bijvoeglijk naamwoord
- zat bijvoeglijk naamwoord
- bezopen bijvoeglijk naamwoord
gris (malpropre; cochon; dégueulasse; sale; débraillé; comme une salope; mal débarbouillé; terne; douteux; grisâtre; salement; déguenillé; dégoûtant; blême; dégoûté; crasseux; malproprement; défraîchi)
slordig; viezig; vuil; smerig; voddig; vies; morsig; ranzig; vunzig; slonzig
- slordig bijvoeglijk naamwoord
- viezig bijvoeglijk naamwoord
- vuil bijvoeglijk naamwoord
- smerig bijvoeglijk naamwoord
- voddig bijvoeglijk naamwoord
- vies bijvoeglijk naamwoord
- morsig bijvoeglijk naamwoord
- ranzig bijvoeglijk naamwoord
- vunzig bijvoeglijk naamwoord
- slonzig bijvoeglijk naamwoord
gris (pompette; enivré; éméché; un peu ivre; pris de vin)
tipsy; aangeschoten; beneveld; teut; beschonken
- tipsy bijvoeglijk naamwoord
- aangeschoten bijvoeglijk naamwoord
- beneveld bijvoeglijk naamwoord
- teut bijvoeglijk naamwoord
- beschonken bijvoeglijk naamwoord
gris (maussade; trist)
miezerig; druilerig
- miezerig bijvoeglijk naamwoord
- druilerig bijvoeglijk naamwoord
gris (à moitié ivre)
halfdronken
- halfdronken bijvoeglijk naamwoord
gris (beurré; ivre; bourré)
toeter
- toeter bijvoeglijk naamwoord
gris (complètement bourré; ivre; bourré; complètement ivre; cuite; soûl; ivre mort; complètement bourrée)
straalbezopen; laveloos; smoordronken; ladderzat; stomdronken
- straalbezopen bijvoeglijk naamwoord
- laveloos bijvoeglijk naamwoord
- smoordronken bijvoeglijk naamwoord
- ladderzat bijvoeglijk naamwoord
- stomdronken bijvoeglijk naamwoord
gris (maligne; sale; obscur; terne; blême; grisâtre; crasseux)
boosaardig
- boosaardig bijvoeglijk naamwoord
gris (incolore; blanc; blême; sans couleur; sans nuance)
kleurloos; blank; bleek; ongekleurd
- kleurloos bijvoeglijk naamwoord
- blank bijvoeglijk naamwoord
- bleek bijvoeglijk naamwoord
- ongekleurd bijvoeglijk naamwoord
gris (flottant; terne; négligent; négligé; blême; nonchalant; grisâtre; négligemment; trop large; avec négligence; peu soigné)
slobberig; flodderig; slodderig
- slobberig bijvoeglijk naamwoord
- flodderig bijvoeglijk naamwoord
- slodderig bijvoeglijk naamwoord
gris (désolant; tristement; peu attrayant; mélancolique; lâchement; triste; morne; découragé; ténébreux; sans joie; abattu; morose; déprimé; peu aimable; lâche; sombre; terne; maussade; blême; pessimiste; grisâtre; affligé; peu intime)
triest; mistroostig; somber; grauw; vreugdeloos; troosteloos
- triest bijvoeglijk naamwoord
- mistroostig bijvoeglijk naamwoord
- somber bijvoeglijk naamwoord
- grauw bijvoeglijk naamwoord
- vreugdeloos bijvoeglijk naamwoord
- troosteloos bijvoeglijk naamwoord
gris (grisâtre; gris terne)
vuil grijs
- vuil grijs bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor gris:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
grauw		bas peuple; canaille; foule; grognement; grondement; plèbe; populace; racaille
teut		lambin; lambine; retardataire; tire-au-flanc; traînard; traînarde
toeter		biniou; clairon; klaxon; trompette
vuil		cochonnerie; crasse; malpropreté; négligence; obscénité; ordure; répugnance; saleté; saloperie
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aangeschoten	enivré; gris; pompette; pris de vin; un peu ivre; éméché	atteint; blessé; ivre; pris de vin; soûl; touché
beschonken	aviné; bourré; enivré; gris; ivre; pompette; pris de vin; raide; soûl; un peu ivre; éméché	ivre; pris de vin; soûl
bezopen	aviné; bourré; gris; ivre; raide; soûl; éméché	bourré; fin soûl
blank	blanc; blême; gris; incolore; sans couleur; sans nuance	blanc; blanche; blême; pâle
bleek	blanc; blême; gris; incolore; sans couleur; sans nuance	blafard; blanc; blémi; blême; décoloré; exsangue; fané; flétri; livide; pâle; pâlichon; pâlot; terne; vague; vaguement
boosaardig	blême; crasseux; gris; grisâtre; maligne; obscur; sale; terne	fourbe; félon; ignoble; ignoblement; infâme; malicieusement; malicieux
dronken	aviné; bourré; gris; ivre; raide; soûl; éméché	ivre; pris de vin; soûl
druilerig	gris; maussade; trist
flodderig	avec négligence; blême; flottant; gris; grisâtre; nonchalant; négligemment; négligent; négligé; peu soigné; terne; trop large	humble; minable; misérable; miteux; passé; pauvre; périmé
grauw	abattu; affligé; blafard; blême; décoloré; découragé; déprimé; désolant; gris; grisâtre; incolore; livide; lâche; lâchement; maussade; morne; morose; mélancolique; neutre; pessimiste; peu aimable; peu attrayant; peu intime; pâle; sans couleur; sans joie; sombre; terne; triste; tristement; ténébreux
grijs	blanc; blême; gris; grisâtre; mat; sombre; terne
grijsharig	blanc; gris
halfdronken	gris; à moitié ivre
kleurloos	blanc; blême; gris; incolore; sans couleur; sans nuance	flétri; pâle
ladderzat	aviné; bourré; complètement bourré; complètement bourrée; complètement ivre; cuite; gris; ivre; ivre mort; raide; soûl; éméché
laveloos	bourré; complètement bourré; complètement bourrée; complètement ivre; cuite; gris; ivre; ivre mort; soûl
miezerig	gris; maussade; trist
mistroostig	abattu; affligé; blême; découragé; déprimé; désolant; gris; grisâtre; lâche; lâchement; maussade; morne; morose; mélancolique; pessimiste; peu aimable; peu attrayant; peu intime; sans joie; sombre; terne; triste; tristement; ténébreux	abattu; affligé; découragé; déprimé; maussade; morne; morose; pessimiste
morsig	blême; cochon; comme une salope; crasseux; douteux; débraillé; défraîchi; dégoûtant; dégoûté; déguenillé; dégueulasse; gris; grisâtre; mal débarbouillé; malpropre; malproprement; sale; salement; terne	bourbeuse; bourbeux; cochon; crasseux; douteux; débraillé; défraîchi; dégoûtant; dégoûté; dégueulasse; mal débarbouillé; malpropre; malproprement; négligemment; négligé; sale; salement; terreux
ongekleurd	blanc; blême; gris; incolore; sans couleur; sans nuance
ranzig	blême; cochon; comme une salope; crasseux; douteux; débraillé; défraîchi; dégoûtant; dégoûté; déguenillé; dégueulasse; gris; grisâtre; mal débarbouillé; malpropre; malproprement; sale; salement; terne	crasseux; débraillé; dégoûtant; dégueulasse; malpropre; négligemment; négligé; pourri; rance; répugnant; sale; salement; écoeurant
slobberig	avec négligence; blême; flottant; gris; grisâtre; nonchalant; négligemment; négligent; négligé; peu soigné; terne; trop large
slodderig	avec négligence; blême; flottant; gris; grisâtre; nonchalant; négligemment; négligent; négligé; peu soigné; terne; trop large	crasseux; débraillé; malpropre; négligemment; négligé; sale
slonzig	blême; cochon; comme une salope; crasseux; douteux; débraillé; défraîchi; dégoûtant; dégoûté; déguenillé; dégueulasse; gris; grisâtre; mal débarbouillé; malpropre; malproprement; sale; salement; terne	crasseux; débraillé; malpropre; négligemment; négligé; sale
slordig	blême; cochon; comme une salope; crasseux; douteux; débraillé; défraîchi; dégoûtant; dégoûté; déguenillé; dégueulasse; gris; grisâtre; mal débarbouillé; malpropre; malproprement; sale; salement; terne	confus; désordonné; en désordre
smerig	blême; cochon; comme une salope; crasseux; douteux; débraillé; défraîchi; dégoûtant; dégoûté; déguenillé; dégueulasse; gris; grisâtre; mal débarbouillé; malpropre; malproprement; sale; salement; terne	crasseux; défraîchi; dégoûtant; dégoûté; dégueulasse; mal débarbouillé; malpropre; malproprement; pourri; répugnant; sale; salement; écoeurant
smoordronken	bourré; complètement bourré; complètement bourrée; complètement ivre; cuite; gris; ivre; ivre mort; soûl
somber	abattu; affligé; blême; découragé; déprimé; désolant; gris; grisâtre; lâche; lâchement; maussade; morne; morose; mélancolique; pessimiste; peu aimable; peu attrayant; peu intime; sans joie; sombre; terne; triste; tristement; ténébreux	désolant; lugubre; maussade; morne; morose; sinistre; sombre; triste
stomdronken	bourré; complètement bourré; complètement bourrée; complètement ivre; cuite; gris; ivre; ivre mort; soûl
straalbezopen	bourré; complètement bourré; complètement bourrée; complètement ivre; cuite; gris; ivre; ivre mort; soûl
teut	enivré; gris; pompette; pris de vin; un peu ivre; éméché
tipsy	enivré; gris; pompette; pris de vin; un peu ivre; éméché
triest	abattu; affligé; blême; découragé; déprimé; désolant; gris; grisâtre; lâche; lâchement; maussade; morne; morose; mélancolique; pessimiste; peu aimable; peu attrayant; peu intime; sans joie; sombre; terne; triste; tristement; ténébreux	maussade; morne; morose; sinistre; sombre; triste
troosteloos	abattu; affligé; blême; découragé; déprimé; désolant; gris; grisâtre; lâche; lâchement; maussade; morne; morose; mélancolique; pessimiste; peu aimable; peu attrayant; peu intime; sans joie; sombre; terne; triste; tristement; ténébreux	maussade; morne; morose; sinistre; sombre; triste
vaal	blafard; blême; décoloré; gris; grisâtre; incolore; livide; neutre; pâle; sans couleur; terne	cendreux; couleur de cendre; grisâtre; pâle comme la mort
vies	blême; cochon; comme une salope; crasseux; douteux; débraillé; défraîchi; dégoûtant; dégoûté; déguenillé; dégueulasse; gris; grisâtre; mal débarbouillé; malpropre; malproprement; sale; salement; terne	crasseux; défraîchi; dégoûtant; dégoûté; dégueulasse; grossier; immoral; immoralement; indécemment; indécent; mal débarbouillé; malpropre; malproprement; obscène; pourri; répugnant; sale; salement; écoeurant
viezig	blême; cochon; comme une salope; crasseux; douteux; débraillé; défraîchi; dégoûtant; dégoûté; déguenillé; dégueulasse; gris; grisâtre; mal débarbouillé; malpropre; malproprement; sale; salement; terne	cochon; crasseux; douteux; débraillé; défraîchi; malpropre; négligemment; négligé; sale
voddig	blême; cochon; comme une salope; crasseux; douteux; débraillé; défraîchi; dégoûtant; dégoûté; déguenillé; dégueulasse; gris; grisâtre; mal débarbouillé; malpropre; malproprement; sale; salement; terne	crasseux; débraillé; malpropre; négligemment; négligé; sale
vreugdeloos	abattu; affligé; blême; découragé; déprimé; désolant; gris; grisâtre; lâche; lâchement; maussade; morne; morose; mélancolique; pessimiste; peu aimable; peu attrayant; peu intime; sans joie; sombre; terne; triste; tristement; ténébreux
vuil	blême; cochon; comme une salope; crasseux; douteux; débraillé; défraîchi; dégoûtant; dégoûté; déguenillé; dégueulasse; gris; grisâtre; mal débarbouillé; malpropre; malproprement; sale; salement; terne	bourbeuse; bourbeux; crasseux; défraîchi; dégoûtant; dégoûté; dégueulasse; mal débarbouillé; malpropre; malproprement; sale; salement; terreux
vunzig	blême; cochon; comme une salope; crasseux; douteux; débraillé; défraîchi; dégoûtant; dégoûté; déguenillé; dégueulasse; gris; grisâtre; mal débarbouillé; malpropre; malproprement; sale; salement; terne	banal; bas; basse; bassement; cochon; crapuleusement; crapuleux; crasseux; débraillé; dégoûtant; dégueulasse; grossier; grossière; grossièrement; ignoble; ignoblement; immoral; immoralement; indécemment; indécent; infect; infâme; malpropre; méchant; méprisable; négligemment; négligé; obscène; sale; salement; trivial; vil; vilain; vulgaire
zat	aviné; bourré; gris; ivre; raide; soûl; éméché	plus qu'il n'en faut; à gogo; à la pelle; à revendre
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
boosaardig		malicieux
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
beneveld	enivré; gris; pompette; pris de vin; un peu ivre; éméché	flou; ivre; pris de vin; soûl
grauwkleurig	blême; gris; grisâtre; mat; sombre; terne
toeter	beurré; bourré; gris; ivre
vuil grijs	gris; gris terne; grisâtre

Synoniemen voor "gris":

beige; bis; jaunâtre; marron clair; sable; bistre; bistré; brun; brunâtre; éméché; soûl; parti; aviné; émoustillé; plein; terne; ivre; grisâtre; cendré; grisé; tabac; pétun; nicotine; havane; caporal; cigarette; cigare; pipe; chique; prise

Wiktionary: gris

gris

adjective

De couleur grise
- gris → grijs; grauw
Saoul
- gris → aangeschoten; beneveld; tipsy; roezig

gris

adjective

donkergrijs, kleurloos
- grauw → gris
de kleur grijs hebbend
- grijs → gris

Cross Translation:

From	To	Via
• gris	→ grijs	↔ gray — having a color somewhere between white and black, as the ash of an ember
• gris	→ grijs; grauw	↔ gray — dreary, gloomy
• gris	→ grijs	↔ gray — having an indistinct quality
• gris	→ grijs	↔ gray — colour
• gris	→ aangeschoten; tipsy	↔ tipsy — slightly drunk
• gris	→ grauw; grijs	↔ grau — ohne Steigerung: Farbe, Mischung aus schwarz und weiß

grisé:

Synoniemen voor "grisé":

grisâtre; cendré; gris; pompette; éméché; pinté; ivre; gai; rond; soûl; enivré; repu; plein

Verwante vertalingen van gris

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gris (Nederlands) in het Frans

grissen:

grissen werkwoord (gris, grist, grisde, grisden, gegrist)

grissen (wegkapen; grijpen; jatten; snaaien; pikken; graaien)
prendre; piquer; chiper; attraper; souffler; barboter
- prendre werkwoord (prends, prend, prenons, prenez, prennent, prenais, prenait, prenions, preniez, prenaient, pris, prit, prîmes, prîtes, prirent, prendrai, prendras, prendra, prendrons, prendrez, prendront)
- piquer werkwoord (pique, piques, piquons, piquez, piquent, piquais, piquait, piquions, piquiez, piquaient, piquai, piquas, piqua, piquâmes, piquâtes, piquèrent, piquerai, piqueras, piquera, piquerons, piquerez, piqueront)
- chiper werkwoord (chipe, chipes, chipons, chipez, chipent, chipais, chipait, chipions, chipiez, chipaient, chipai, chipas, chipa, chipâmes, chipâtes, chipèrent, chiperai, chiperas, chipera, chiperons, chiperez, chiperont)
- attraper werkwoord (attrape, attrapes, attrapons, attrapez, attrapent, attrapais, attrapait, attrapions, attrapiez, attrapaient, attrapai, attrapas, attrapa, attrapâmes, attrapâtes, attrapèrent, attraperai, attraperas, attrapera, attraperons, attraperez, attraperont)
- souffler werkwoord (souffle, souffles, soufflons, soufflez, soufflent, soufflais, soufflait, soufflions, souffliez, soufflaient, soufflai, soufflas, souffla, soufflâmes, soufflâtes, soufflèrent, soufflerai, souffleras, soufflera, soufflerons, soufflerez, souffleront)
- barboter werkwoord (barbote, barbotes, barbotons, barbotez, barbotent, barbotais, barbotait, barbotions, barbotiez, barbotaient, barbotai, barbotas, barbota, barbotâmes, barbotâtes, barbotèrent, barboterai, barboteras, barbotera, barboterons, barboterez, barboteront)
grissen (inpikken; pikken; ontfutselen; aftroggelen; bietsen; gappen; afpakken)
piquer; piller; faucher; rafler; chiper; subtiliser
- piquer werkwoord (pique, piques, piquons, piquez, piquent, piquais, piquait, piquions, piquiez, piquaient, piquai, piquas, piqua, piquâmes, piquâtes, piquèrent, piquerai, piqueras, piquera, piquerons, piquerez, piqueront)
- piller werkwoord (pille, pilles, pillons, pillez, pillent, pillais, pillait, pillions, pilliez, pillaient, pillai, pillas, pilla, pillâmes, pillâtes, pillèrent, pillerai, pilleras, pillera, pillerons, pillerez, pilleront)
- faucher werkwoord (fauche, fauches, fauchons, fauchez, fauchent, fauchais, fauchait, fauchions, fauchiez, fauchaient, fauchai, fauchas, faucha, fauchâmes, fauchâtes, fauchèrent, faucherai, faucheras, fauchera, faucherons, faucherez, faucheront)
- rafler werkwoord (rafle, rafles, raflons, raflez, raflent, raflais, raflait, raflions, rafliez, raflaient, raflai, raflas, rafla, raflâmes, raflâtes, raflèrent, raflerai, rafleras, raflera, raflerons, raflerez, rafleront)
- chiper werkwoord (chipe, chipes, chipons, chipez, chipent, chipais, chipait, chipions, chipiez, chipaient, chipai, chipas, chipa, chipâmes, chipâtes, chipèrent, chiperai, chiperas, chipera, chiperons, chiperez, chiperont)
- subtiliser werkwoord (subtilise, subtilises, subtilisons, subtilisez, subtilisent, subtilisais, subtilisait, subtilisions, subtilisiez, subtilisaient, subtilisai, subtilisas, subtilisa, subtilisâmes, subtilisâtes, subtilisèrent, subtiliserai, subtiliseras, subtilisera, subtiliserons, subtiliserez, subtiliseront)

Conjugations for grissen:

o.t.t.

gris
grist
grist
grissen
grissen
grissen

o.v.t.

grisde
grisde
grisde
grisden
grisden
grisden

v.t.t.

heb gegrist
hebt gegrist
heeft gegrist
hebben gegrist
hebben gegrist
hebben gegrist

v.v.t.

had gegrist
had gegrist
had gegrist
hadden gegrist
hadden gegrist
hadden gegrist

o.t.t.t.

zal grissen
zult grissen
zal grissen
zullen grissen
zullen grissen
zullen grissen

o.v.t.t.

zou grissen
zou grissen
zou grissen
zouden grissen
zouden grissen
zouden grissen

en verder

is gegrist
zijn gegrist

diversen

gris!
grist!
gegrist
grissend

1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor grissen:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
attraper	graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen	aanhouden; aanklampen; aanpakken; afvangen; arresteren; beet nemen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; betrappen; buitmaken; foppen; gevangennemen; grijpen; in de maling nemen; in hechtenis nemen; inrekenen; klauwen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; oppakken; opvangen; pakken; snappen; te pakken krijgen; te pakken nemen; tepakkenkrijgen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verstrikken; voor de gek houden
barboter	graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen	achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; pootjebaden; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
chiper	afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; ontfutselen; pikken; snaaien; wegkapen	achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; afsnoepen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; snoepen; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
faucher	afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken	achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; maaien; neervlijen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
piller	afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken	achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; benemen; beroven; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegplunderen; leegroven; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; uitplunderen; uitschudden; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
piquer	afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; ontfutselen; pikken; snaaien; wegkapen	aanbijten; aanvreten; achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; benemen; betrappen; dichtbijten; ergeren; gappen; happen; inpikken; irriteren; jatten; kapen; leegstelen; lekker eten; met spuit een medicijn toedienen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; op de zenuwen werken; opwekken; opwinden; pikken; plunderen; prikkelen; prikken; raspen; roven; savoureren; schaven; schuren; smikkelen; smullen; snaaien; snappen; spuiten; steken; steken geven; stelen; stimuleren; toebijten; toehappen; toesnauwen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervelen; vervreemden; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
prendre	graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen	aangaan; aanhouden; aanklampen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvangen; aanwerven; aanwrijven; absorberen; accepteren; achteroverdrukken; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen; benemen; beroven van; beschuldigen; bevangen; bezetten; bezigen; binden; blameren; boeien; buitmaken; cadeau aannemen; depriveren; eigen maken; fascineren; gappen; gebruik maken van; gebruiken; gevangennemen; grijpen; hanteren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; iets bemachtigen; iets halen; in ontvangst nemen; ingrijpen; inpikken; inrekenen; intrigeren; jatten; kapen; ketenen; kiezen; klauwen; kluisteren; kopen; kwalijk nemen; laken; leegstelen; meenemen; nadragen; nemen; ondernemen; ontfutselen; ontnemen; ontoegankelijk maken; ontvangen; ontvreemden; ophalen; opnemen; oppakken; oppikken; oprapen; opslorpen; opslurpen; opsnappen; pakken; pikken; plunderen; rekruteren; roven; schiften; selecteren; selectie toepassen; snaaien; starten; stelen; te kort doen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; toeëigenen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; van start gaan; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; vervreemden; verwerven; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; werven; zich bedienen; ziften
rafler	afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken	achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
souffler	graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen	ademen; ademhalen; blazen; fluisteren; fluiten; hijgen; inademen; influisteren; ingeven; pijpen; puffen; smiespelen; smoezen; souffleren; toefluisteren; uitademen; uitblazen; voorzeggen
subtiliser	afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken	achterhouden; achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; benemen; beroven van; depriveren; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; smokkelen; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken

Remove Ads

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: gris

Uitgebreide vertaling voor gris (Frans) in het Nederlands

gris:

gris bijvoeglijk naamwoord

gris (blanc)

gris (grisâtre; sombre; blême; mat; terne)

gris (grisâtre; décoloré; pâle; blême; blafard; incolore; sans couleur; neutre; terne; livide)

gris (ivre; soûl; bourré; éméché; aviné; raide)

gris (malpropre; cochon; dégueulasse; sale; débraillé; comme une salope; mal débarbouillé; terne; douteux; grisâtre; salement; déguenillé; dégoûtant; blême; dégoûté; crasseux; malproprement; défraîchi)

gris (pompette; enivré; éméché; un peu ivre; pris de vin)

gris (maussade; trist)

gris (à moitié ivre)

gris (beurré; ivre; bourré)

gris (complètement bourré; ivre; bourré; complètement ivre; cuite; soûl; ivre mort; complètement bourrée)

gris (maligne; sale; obscur; terne; blême; grisâtre; crasseux)

gris (incolore; blanc; blême; sans couleur; sans nuance)

gris (flottant; terne; négligent; négligé; blême; nonchalant; grisâtre; négligemment; trop large; avec négligence; peu soigné)

gris (désolant; tristement; peu attrayant; mélancolique; lâchement; triste; morne; découragé; ténébreux; sans joie; abattu; morose; déprimé; peu aimable; lâche; sombre; terne; maussade; blême; pessimiste; grisâtre; affligé; peu intime)

gris (grisâtre; gris terne)