Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. intercaler:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor intercaler (Frans) in het Nederlands

intercaler:

intercaler werkwoord (intercale, intercales, intercalons, intercalez, )

  1. intercaler (insérer; ajouter; incorporer; )
    invoegen; inbrengen
    • invoegen werkwoord (voeg in, voegt in, voegde in, voegden in, ingevoegd)
    • inbrengen werkwoord (breng in, brengt in, bracht in, brachten in, ingebracht)
  2. intercaler (insérer)
    inlassen
    • inlassen werkwoord (las in, last in, laste in, lasten in, ingelast)
  3. intercaler (insérer; emboîter; intégrer; )
    inpassen; passen in
    • inpassen werkwoord (pas in, past in, paste in, pasten in, ingepast)
    • passen in werkwoord
  4. intercaler (interposer; insérer)
    tussen zetten
    • tussen zetten werkwoord (zet tussen, zette tussen, zetten tussen, tussen gezet)
  5. intercaler (insérer; mettre dans)
    invoegen; inleggen; tussenleggen
    • invoegen werkwoord (voeg in, voegt in, voegde in, voegden in, ingevoegd)
    • inleggen werkwoord (leg in, legt in, legde in, legden in, ingelegd)
    • tussenleggen werkwoord (leg tussen, legt tussen, legde tussen, legden tussen, tussengelegd)
  6. intercaler (interpoler; mettre au milieu)
    tussenlassen
    • tussenlassen werkwoord (las tussen, last tussen, laste tussen, lasten tussen, tussengelast)

Conjugations for intercaler:

Présent
  1. intercale
  2. intercales
  3. intercale
  4. intercalons
  5. intercalez
  6. intercalent
imparfait
  1. intercalais
  2. intercalais
  3. intercalait
  4. intercalions
  5. intercaliez
  6. intercalaient
passé simple
  1. intercalai
  2. intercalas
  3. intercala
  4. intercalâmes
  5. intercalâtes
  6. intercalèrent
futur simple
  1. intercalerai
  2. intercaleras
  3. intercalera
  4. intercalerons
  5. intercalerez
  6. intercaleront
subjonctif présent
  1. que j'intercale
  2. que tu intercales
  3. qu'il intercale
  4. que nous intercalions
  5. que vous intercaliez
  6. qu'ils intercalent
conditionnel présent
  1. intercalerais
  2. intercalerais
  3. intercalerait
  4. intercalerions
  5. intercaleriez
  6. intercaleraient
passé composé
  1. ai intercalé
  2. as intercalé
  3. a intercalé
  4. avons intercalé
  5. avez intercalé
  6. ont intercalé
divers
  1. intercale!
  2. intercalez!
  3. intercalons!
  4. intercalé
  5. intercalant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor intercaler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inbrengen mettre dedans
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inbrengen ajouter; emboîter; encastrer; enchâsser; enclaver; faire entrer; incorporer; insérer; intercaler; introduire avancer; avoir influence; contribuer qc à; entrer; introduire; mettre dans; proposer; valoir
inlassen insérer; intercaler
inleggen insérer; intercaler; mettre dans confire; conserver; faire des conserves; mettre en conserve; préparer des conserves
inpassen emboîter; encastrer; insérer; intercaler; intégrer; pousser dans; s'insérer adapter; ajuster; s'acclimater; s'accoutumer; s'adapter; s'ajuster; s'habituer à; se faire à; se familiariser; se sentir comme chez soi; se sentir à l'aise
invoegen ajouter; emboîter; encastrer; enchâsser; enclaver; faire entrer; incorporer; insérer; intercaler; introduire; mettre dans insertion; se rabattre
passen in emboîter; encastrer; insérer; intercaler; intégrer; pousser dans; s'insérer
tussen zetten insérer; intercaler; interposer
tussenlassen intercaler; interpoler; mettre au milieu
tussenleggen insérer; intercaler; mettre dans

Synoniemen voor "intercaler":


Wiktionary: intercaler

intercaler
verb
  1. insérer un jour, de quatre ans en quatre ans, dans le mois de février, afin de caler plus exactement l'année avec le cours du soleil.

Computer vertaling door derden: