Occupant: vertaling Frans

Remove Ads

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

occupant:
- reiziger; inzittende; passagier
occuper:
- bezighouden; bezetten; ontoegankelijk maken; veroveren; bedekken; bekleden; overtrekken
Wiktionary:
- occupant → bezetter
- occupant → inzittende, bewoner, huurder
- occuper → bekleden, beslaan, bezetten, bezig houden, in beslag nemen, bewonen, inwonen, bezighouden
- occuper → verzorgen, behartigen, naar omkijken, bezetten

Frans

Uitgebreide vertaling voor occupant (Frans) in het Nederlands

occupant:

occupant [le ~] zelfstandig naamwoord

l'occupant (passager; voyageur)
de reiziger
– iemand die een tocht maakt ¹
- reiziger [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  - de reiziger kwam laat in het hotel aan¹
de inzittende
- inzittende [de ~] zelfstandig naamwoord
de passagier
– reiziger die meerijdt ¹
- passagier [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  - ik kan drie passagiers meenemen in deze auto¹

Vertaal Matrix voor occupant:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
inzittende	occupant; passager; voyageur
passagier	occupant; passager; voyageur	voyageur
reiziger	occupant; passager; voyageur

Synoniemen voor "occupant":

envahisseur; habitant; locataire; propriétaire; hôte; résidant; squatter

Wiktionary: occupant

occupant

noun

iemand die bezet, meer in het bijzonder de bezetter van een overwonnen natie in oorlogstijd
- bezetter → occupant

Cross Translation:

From	To	Via
• occupant	→ inzittende	↔ occupant — person sitting in a vehicle
• occupant	→ bewoner; huurder	↔ tenant — occupant

occupant vorm van occuper:

occuper werkwoord (occupe, occupes, occupons, occupez, occupent, occupais, occupait, occupions, occupiez, occupaient, occupai, occupas, occupa, occupâmes, occupâtes, occupèrent, occuperai, occuperas, occupera, occuperons, occuperez, occuperont)

occuper (se préoccuper de)
bezighouden
- bezighouden werkwoord
occuper (rendre inaccesible; prendre)
bezetten; ontoegankelijk maken
- bezetten werkwoord (bezet, bezette, bezetten, bezet)
- ontoegankelijk maken werkwoord
occuper (conquérir; faire la conquête de; prendre; s'emparer de)
veroveren
- veroveren werkwoord (verover, verovert, veroverde, veroverden, veroverd)
occuper (couvrir; recouvrir; tapisser; remplir; exercer; revêtir; se couvrir; décalquer)
bedekken; bekleden; overtrekken
- bedekken werkwoord (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)
- bekleden werkwoord (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)
- overtrekken werkwoord (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)

Conjugations for occuper:

Présent

occupe
occupes
occupe
occupons
occupez
occupent

imparfait

occupais
occupais
occupait
occupions
occupiez
occupaient

passé simple

occupai
occupas
occupa
occupâmes
occupâtes
occupèrent

futur simple

occuperai
occuperas
occupera
occuperons
occuperez
occuperont

subjonctif présent

que j'occupe
que tu occupes
qu'il occupe
que nous occupions
que vous occupiez
qu'ils occupent

conditionnel présent

occuperais
occuperais
occuperait
occuperions
occuperiez
occuperaient

passé composé

ai occupé
as occupé
a occupé
avons occupé
avez occupé
ont occupé

divers

occupe!
occupez!
occupons!
occupé
occupant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor occuper:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bedekken		ferrure
overtrekken		fait de calquer
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bedekken	couvrir; décalquer; exercer; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser	cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
bekleden	couvrir; décalquer; exercer; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser	couvrir; décorer; garnir; recouvrir; revêtir; tapisser
bezetten	occuper; prendre; rendre inaccesible
bezighouden	occuper; se préoccuper de
ontoegankelijk maken	occuper; prendre; rendre inaccesible
overtrekken	couvrir; décalquer; exercer; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser	calquer; copier; couvrir; décorer; garnir; recouvrir; repasser; retracer; revêtir; tapisser; tracer
veroveren	conquérir; faire la conquête de; occuper; prendre; s'emparer de

Synoniemen voor "occuper":

habiter; résider; loger; demeurer; nicher; percher; vivre; séjourner; gîter; camper; coucher; peupler; employer; consacrer; attacher; veiller; songer; préoccuper; soucier; inquiéter; intéresser

Wiktionary: occuper

occuper

verb

Traductions à trier suivant le sens
- occuper → bekleden; beslaan; bezetten; bezig houden; in beslag nemen; bewonen; inwonen

occuper

verb

een ambt vervullen
- bekleden → occuper; remplir; exercer
de aandacht afleiden
- bezighouden → occuper
iets te doen geven
- bezighouden → occuper

Cross Translation:

From	To	Via
• occuper	→ verzorgen; behartigen; naar omkijken	↔ look after — to watch, to protect
• occuper	→ bezetten	↔ occupy — have (taken) control of

Verwante vertalingen van occupant

s'occupant

¹Muiswerk Woordenboek

Remove Ads

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: occupant

Uitgebreide vertaling voor occupant (Frans) in het Nederlands

occupant:

occupant [le ~] zelfstandig naamwoord

l'occupant (passager; voyageur)

Vertaal Matrix voor occupant:

Synoniemen voor "occupant":

Wiktionary: occupant

occupant vorm van occuper:

occuper werkwoord (occupe, occupes, occupons, occupez, occupent, occupais, occupait, occupions, occupiez, occupaient, occupai, occupas, occupa, occupâmes, occupâtes, occupèrent, occuperai, occuperas, occupera, occuperons, occuperez, occuperont)

occuper (se préoccuper de)

occuper (rendre inaccesible; prendre)

occuper (conquérir; faire la conquête de; prendre; s'emparer de)

occuper (couvrir; recouvrir; tapisser; remplir; exercer; revêtir; se couvrir; décalquer)

Conjugations for occuper:

Présent

imparfait

passé simple

futur simple

subjonctif présent

conditionnel présent

passé composé

divers

Vertaal Matrix voor occuper:

Synoniemen voor "occuper":

Wiktionary: occuper

Verwante vertalingen van occupant