Frans

Uitgebreide vertaling voor plan (Frans) in het Nederlands

plan:

plan [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le plan (plan municipal; dessin des lieux; projet de base; )
    de plattegrond; het grondplan; de stadskaart
  2. le plan (projet)
    het project; de plan
    • project [het ~] zelfstandig naamwoord
    • plan [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. le plan (niveau; couche; degré; )
    het niveau; de plan; de laag; het peil; de stand
    • niveau [het ~] zelfstandig naamwoord
    • plan [de ~] zelfstandig naamwoord
    • laag [de ~] zelfstandig naamwoord
    • peil [het ~] zelfstandig naamwoord
    • stand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. le plan (carte géographique; carte)
    de kaart
    – rechthoekig stuk papier waarop een stuk van landen of werelddelen staan 1
    • kaart [de ~] zelfstandig naamwoord
      • kun je op de kaart van Nederland Amsterdam aanwijzen?1
    de landkaart
  5. le plan
    de vlak
    • vlak [de ~] zelfstandig naamwoord
  6. le plan
    de plattegrond
  7. le plan
    het overzicht
  8. le plan
  9. le plan (dessin des lieux; aperçu de la situation; résumé; )
    de situatieschets; de situatietekening
  10. le plan (carte)
    de toewijzing

Vertaal Matrix voor plan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grondplan abrégé; aperçu; aperçu de la situation; condensé; dessin; dessin des lieux; exposé; plan; plan municipal; projet de base; récapitulation; résumé; sommaire
kaart carte; carte géographique; plan billet; billet d'entrée; carte; carte d'entrée; carte à jouer; laissez-passez; permis; ticket; ticket d'entrée
laag couche; degré; gradation; mesure; niveau; norme; plan couche; couche de protection; enduit; niveau; section; échelon
landkaart carte; carte géographique; plan
niveau couche; degré; gradation; mesure; niveau; norme; plan considération; degré; gradation; grade; niveau; niveau de dimension; notoriété; ordre; prestige; rang; renommée; réputation; titre; échelon
overzicht plan liste; relevé; vue d'ensemble; vue générale
peil couche; degré; gradation; mesure; niveau; norme; plan degré; gradation; grade; niveau; ordre; rang; titre; échelon
plan couche; degré; gradation; mesure; niveau; norme; plan; projet comportement; conduite; dessein; intention; planification; projet; propos; résolution
plattegrond abrégé; aperçu; aperçu de la situation; condensé; dessin; dessin des lieux; exposé; plan; plan municipal; projet de base; récapitulation; résumé; sommaire carte d'orientation; plan d'étage
project plan; projet projet
situatieschets abrégé; aperçu; aperçu de la situation; condensé; dessin; dessin des lieux; exposé; plan; récapitulation; résumé; sommaire
situatietekening abrégé; aperçu; aperçu de la situation; condensé; dessin; dessin des lieux; exposé; plan; récapitulation; résumé; sommaire
stadskaart abrégé; aperçu; aperçu de la situation; condensé; dessin; dessin des lieux; exposé; plan; plan municipal; projet de base; récapitulation; résumé; sommaire
stand couche; degré; gradation; mesure; niveau; norme; plan attitude; boutique de foire; classe; classe sociale; groupe social; ordre; posture; rang; sorte; stand; tenue; étal
toewijzing carte; plan adjudication; admission; affectation; allocation; allocation de mémoire; assignation; attribution; dotation; décernement; mappage
vlak plan
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
laag abject; avec mépris; bas; basse; bassement; courant; d'un air méprisant; d'un ton méprisant; d'usage; dédaigneusement; dédaigneux; déshonorant; généralement admis; habituel; honteusement; ignoble; ignoblement; indigne; indignement; infect; infâme; mauvais; méchant; méprisable; méprisant; normal; odieusement; odieux; ordinaire; ordinairement; pas haut; peu élevé; profond; quotidien; sans scrupules; situé bas; sous le vent; sur un ton méprisant; usuel; vachement; vil
vlak aplati; horizontal; lisse; plat; sans cérémonies; sans détours; sans égards; tout net; uniforme; uniformément; égal; égalisé
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
plan plan

Synoniemen voor "plan":


Wiktionary: plan

plan
noun
  1. À classer
plan
noun
  1. een abstracte weergave van (een stuk van) de aarde
  2. een bouwkundig ontwerp

Cross Translation:
FromToVia
plan ontwerp design — plan
plan plat; vlak flat — having no variations in altitude
plan plan layout — map or a drawing of a construction site
plan plattegrond; stadsplan map — city map
plan plan plan — set of intended actions
plan ontwerp; plan plan — 2-dimensional drawing from above
plan vlak plane — of a surface: flat or level.
plan vlak plane — math: flat surface extending infinitely in all directions
plan plan scheme — a systematic plan of future action

plané:

plané bijvoeglijk naamwoord

  1. plané (amorti)
    afgevlakt

Vertaal Matrix voor plané:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgevlakt amorti; plané

Verwante vertalingen van plan



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor plan (Nederlands) in het Frans

plan:

plan [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de plan (voornemen; opzet)
    le propos; l'intention; le dessein; la résolution; le projet
  2. de plan (planning; opzet)
    la planification
  3. de plan (project)
    le projet; le plan
    • projet [le ~] zelfstandig naamwoord
    • plan [le ~] zelfstandig naamwoord
  4. de plan (niveau; laag; peil; stand)
    le niveau; la couche; le plan; le degré; la mesure; la norme; la gradation
    • niveau [le ~] zelfstandig naamwoord
    • couche [la ~] zelfstandig naamwoord
    • plan [le ~] zelfstandig naamwoord
    • degré [le ~] zelfstandig naamwoord
    • mesure [la ~] zelfstandig naamwoord
    • norme [la ~] zelfstandig naamwoord
    • gradation [la ~] zelfstandig naamwoord
  5. de plan (gedrag; besturing; houding; leiding; rijrichting)
    le comportement; la conduite

plan

  1. plan
    le plan
    • plan [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor plan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
comportement besturing; gedrag; houding; leiding; plan; rijrichting gedrag; gedragswijze; handelwijze; manier; optreden
conduite besturing; gedrag; houding; leiding; plan; rijrichting bediening; beheer; besturing; bestuur; directie; gedrag; gedragswijze; geleiding; handelwijze; kabel; kabelleiding; leiding; manier; met beleid; omzichtigheid; optreden
couche laag; niveau; peil; plan; stand bedding; broeibak; eerste laag verf; filmpje; grondlaag; grondverf; huidje; kweekbed; laag; laagje; ligbed; luier; omhulling; rivierbedding; schaal; schelp; schilletje; sponde; velletje
degré laag; niveau; peil; plan; stand fase; graad; gradatie; hiërarchie; mate; niveau; ontwikkelingsstadium; peil; rang; rangorde; stadium; volgorde
dessein opzet; plan; voornemen doel; doeleinde; intentie; inzet; moedwil; streven; toeleg; voornemen
gradation laag; niveau; peil; plan; stand graad; gradatie; hiërarchie; mate; niveau; peil; rang; rangorde; volgorde
intention opzet; plan; voornemen aansturen op; ambitie; aspiratie; azen; bedoeling; beduidenis; beduiding; beogen; betekenis; denkbeeld; doel; doeleinde; geest; geneigdheid; gerichtheid op; gezichtspunt; idee; inhoud; intentie; interpretatie; inzet; inzicht; lezing; mening; moedwil; neiging; oogmerk; oordeel; opinie; opvatting; oriëntatie op; pogen; standpunt; strekking; streven; streven naar; tendens; teneur; toeleg; trachten; trend; visie; voornemen; zienswijze
mesure laag; niveau; peil; plan; stand Metrics; afmeten; afmeting; dimensie; duimstok; formaat; graad; gradatie; grootte; maat; maateenheid; maatregel; maatstaf; maatstok; mate; omvang; schikking; toetssteen; voorziening
niveau laag; niveau; peil; plan; stand dimensieniveau; echelon; etage; fase; geleding; graad; gradatie; hiërarchie; klasse; laag; mate; niveau; ontwikkelingsstadium; peil; pijlhoogte; rang; rangorde; stadium; verdieping; volgorde; waterpas; woonlaag
norme laag; niveau; peil; plan; stand maatstaf; norm; standaard; toetssteen
plan laag; niveau; peil; plan; project; stand grondplan; kaart; landkaart; overzicht; plattegrond; situatieschets; situatietekening; stadskaart; toewijzing; vlak
planification opzet; plan; planning planning
projet opzet; plan; project; voornemen project; projectie; toeleg
propos opzet; plan; voornemen
résolution opzet; plan; voornemen beslissing; beslistheid; besluit; besluiten; doortastendheid; fermheid; gedecideerdheid; kordaatheid; maatregel; pertinentie; raadsbesluit; resolutie; schikking; standvastigheid; stelligheid; vastberadenheid; vastbeslotenheid; voorziening
- concept; opzet
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
couche laag

Verwante woorden van "plan":

  • plannen, plans, plantje, plantjes

Synoniemen voor "plan":


Verwante definities voor "plan":

  1. voorlopig ontwerp van iets1
    • hij legde zijn plan aan de directie voor1
  2. uitgewerkte beschrijving of tekening1
    • je moet je precies aan het bouwplan houden1

Wiktionary: plan

plan
noun
  1. Intention d’exécuter quelque chose (sens général)
  2. Traductions à trier suivant le sens
  3. À classer
  4. dessein, idée de ce qu’on penser réaliser, conception des moyens qu’on croire utiles pour exécuter ce qu’on médite.
  5. parole échanger dans la conversation.

Cross Translation:
FromToVia
plan planning agenda — temporally organized plan
plan plan layout — map or a drawing of a construction site
plan plan plan — set of intended actions
plan plan plan — 2-dimensional drawing from above
plan plan scheme — a systematic plan of future action

plan vorm van plannen:

plannen werkwoord (plan, plant, plande, planden, gepland)

  1. plannen
    planifier; prévoir; organiser; projeter; envisager; concevoir; tramer; imaginer
    • planifier werkwoord (planifie, planifies, planifions, planifiez, )
    • prévoir werkwoord (prévois, prévoit, prévoyons, prévoyez, )
    • organiser werkwoord (organise, organises, organisons, organisez, )
    • projeter werkwoord (projette, projettes, projetons, projetez, )
    • envisager werkwoord (envisage, envisages, envisageons, envisagez, )
    • concevoir werkwoord (conçois, conçoit, concevons, concevez, )
    • tramer werkwoord (trame, trames, tramons, tramez, )
    • imaginer werkwoord (imagine, imagines, imaginons, imaginez, )
  2. plannen
    planifier
    • planifier werkwoord (planifie, planifies, planifions, planifiez, )

Conjugations for plannen:

o.t.t.
  1. plan
  2. plant
  3. plant
  4. plannen
  5. plannen
  6. plannen
o.v.t.
  1. plande
  2. plande
  3. plande
  4. planden
  5. planden
  6. planden
v.t.t.
  1. heb gepland
  2. hebt gepland
  3. heeft gepland
  4. hebben gepland
  5. hebben gepland
  6. hebben gepland
v.v.t.
  1. had gepland
  2. had gepland
  3. had gepland
  4. hadden gepland
  5. hadden gepland
  6. hadden gepland
o.t.t.t.
  1. zal plannen
  2. zult plannen
  3. zal plannen
  4. zullen plannen
  5. zullen plannen
  6. zullen plannen
o.v.t.t.
  1. zou plannen
  2. zou plannen
  3. zou plannen
  4. zouden plannen
  5. zouden plannen
  6. zouden plannen
en verder
  1. ben gepland
  2. bent gepland
  3. is gepland
  4. zijn gepland
  5. zijn gepland
  6. zijn gepland
diversen
  1. plan!
  2. plant!
  3. gepland
  4. plannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor plannen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
organiser aanrichten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
concevoir plannen begrijpen; beramen; beseffen; concipiëren; doorzien; doorzien hebben; in het leven roepen; inzien; maken; met het verstand vatten; onderkennen; ontwerpen; ramen; realiseren; schatten; scheppen; snappen; taxeren; verstaan
envisager plannen afwegen; beschouwen; doordenken; inleven; invoelen; meeleven; overdenken; overwegen; voelen
imaginer plannen bedenken; beramen; fantaseren; ramen; schatten; taxeren; uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen; verdichten; verzinnen; voorwenden
organiser plannen afspreken; arrangeren; bedisselen; coördineren; huis inrichten; iets op touw zetten; regelen
planifier plannen bedenken; beramen; plan beramen; ramen; schatten; taxeren; verzinnen; zinnen
projeter plannen afdraaien; bedenken; beramen; plan beramen; projecteren; van plan zijn; verzinnen; voorhebben; zinnen
prévoir plannen incalculeren; tevoren zien; verdisconteren; voorzien
tramer plannen bedenken; beramen; fantaseren; plan beramen; ramen; rasteren; schatten; taxeren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden; zinnen

Verwante woorden van "plannen":


Wiktionary: plannen

plannen
verb
  1. een tijdstip afspreken om iets te doen
  2. het maken van een plan
plannen
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens.

Cross Translation:
FromToVia
plannen projeter plan — to create a plan for
plannen programmer program — put together the schedule of an event

Verwante vertalingen van plan