Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: restaurant

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: restaurant

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. restaurant:
  2. restaurer:
  3. Wiktionary:
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. restaurant:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor restaurant (Frans) in het Nederlands

restaurant:

restaurant [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le restaurant (brasserie; bistro)
    het restaurant; de bistro
    • restaurant [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bistro [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. le restaurant (restauration; brasserie; bistro; cantine; buffet)
    de eetgelegenheid; het restaurant; de restauratie; het eetcafé; het eethuis; het eethuisje
  3. le restaurant (industrie de hôtel; café; hôtel)
    het horecabedrijf

Vertaal Matrix voor restaurant:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bistro bistro; brasserie; restaurant
eetcafé bistro; brasserie; buffet; cantine; restaurant; restauration
eetgelegenheid bistro; brasserie; buffet; cantine; restaurant; restauration
eethuis bistro; brasserie; buffet; cantine; restaurant; restauration
eethuisje bistro; brasserie; buffet; cantine; restaurant; restauration
horecabedrijf café; hôtel; industrie de hôtel; restaurant industrie de la restauration
restaurant bistro; brasserie; buffet; cantine; restaurant; restauration
restauratie bistro; brasserie; buffet; cantine; restaurant; restauration brasserie; buffet; buffet de la gare; cantine; mess; restaurant de la gare; restauration; réfectoire; salle à manger; tea-room; travaux de rétablissements

Synoniemen voor "restaurant":


Wiktionary: restaurant

restaurant
noun
  1. Lieu de restauration
Cross Translation:
FromToVia
• restaurant → restaurant ↔ Restaurant — Lokalität in der Speisen gekauft und gegessen werden können
• restaurant → restaurant ↔ restaurant — an eating establishment in which diners are served food at their tables

restaurer:

restaurer werkwoord (restaure, restaures, restaurons, restaurez, )

  1. restaurer (remettre en bon état; rénover; régénérer; )
    opknappen; renoveren; in goede staat brengen
  2. restaurer (ajuster; reconstituer; réparer; )
    repareren; herstellen; fiksen; maken; rechtzetten; goedmaken
    • repareren werkwoord (repareer, repareert, repareerde, repareerden, gerepareerd)
    • herstellen werkwoord (herstel, herstelt, herstelde, herstelden, hersteld)
    • fiksen werkwoord (fiks, fikst, fikste, fiksten, gefikst)
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • rechtzetten werkwoord (zet recht, zette recht, zetten recht, rechtgezet)
    • goedmaken werkwoord (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)
  3. restaurer (remettre en état; rénover; reconstituer)
    restaureren
    • restaureren werkwoord (restaureer, restaureert, restaureerde, restaureerden, gerestaureerd)
  4. restaurer (rénover; remettre en état; réhabiliter)
    innoveren
    • innoveren werkwoord (innoveer, innoveert, innoveerde, innoveerden, geïnnoveerd)
  5. restaurer (reconstituer; renouveler; rénover; remettre en état)
    wederopbouwen
    • wederopbouwen werkwoord (bouw weder op, bouwt weder op, bouwde weder op, bouwden weder op, weder opgebouwd)
  6. restaurer
    terugzetten
    • terugzetten werkwoord (zet terug, zette terug, zetten terug, teruggezet)
  7. restaurer
    terugdraaien
    • terugdraaien werkwoord (draai terug, draait terug, draaide terug, draaiden terug, teruggedraaid)
  8. restaurer
    herstellen
    • herstellen werkwoord (herstel, herstelt, herstelde, herstelden, hersteld)
  9. restaurer (rétablir; revenir à la dernière version)
    terugkeren
    • terugkeren werkwoord (keer terug, keert terug, keerde terug, keerden terug, teruggekeerd)

Conjugations for restaurer:

Présent
  1. restaure
  2. restaures
  3. restaure
  4. restaurons
  5. restaurez
  6. restaurent
imparfait
  1. restaurais
  2. restaurais
  3. restaurait
  4. restaurions
  5. restauriez
  6. restauraient
passé simple
  1. restaurai
  2. restauras
  3. restaura
  4. restaurâmes
  5. restaurâtes
  6. restaurèrent
futur simple
  1. restaurerai
  2. restaureras
  3. restaurera
  4. restaurerons
  5. restaurerez
  6. restaureront
subjonctif présent
  1. que je restaure
  2. que tu restaures
  3. qu'il restaure
  4. que nous restaurions
  5. que vous restauriez
  6. qu'ils restaurent
conditionnel présent
  1. restaurerais
  2. restaurerais
  3. restaurerait
  4. restaurerions
  5. restaureriez
  6. restaureraient
passé composé
  1. ai restauré
  2. as restauré
  3. a restauré
  4. avons restauré
  5. avez restauré
  6. ont restauré
divers
  1. restaure!
  2. restaurez!
  3. restaurons!
  5. restauré
  6. restaurant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor restaurer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
goedmaken compensation; dédommagement; indemnité
maken confection; création; fabrication; production; réalisation; élaboration
terugkeren rentrée; retour
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fiksen adapter; ajuster; dépanner; faire un prix d'ami à quelqu'un; mettre au point; pistonner; raccommoder; rapiécer; reconstituer; remettre en état; renouveler; restaurer; régler; rénover; réparer; rétablir achever; arranger; finir; parvenir; réussir; réussir à achever; réussir à faire; savoir s'y prendre
goedmaken adapter; ajuster; dépanner; faire un prix d'ami à quelqu'un; mettre au point; pistonner; raccommoder; rapiécer; reconstituer; remettre en état; renouveler; restaurer; régler; rénover; réparer; rétablir aller mieux; améliorer; arranger; compenser; concilier; corriger; couvrir; faire rattraper; faire récupérer; perfectionner; redresser; renouer; renouveler; revitaliser; réconcilier; régler; régénérer; rénover; réparer; résoudre un malentendu; se racheter
herstellen adapter; ajuster; dépanner; faire un prix d'ami à quelqu'un; mettre au point; pistonner; raccommoder; rapiécer; reconstituer; remettre en état; renouveler; restaurer; régler; rénover; réparer; rétablir ajuster; aller mieux; améliorer; arranger; changer; perfectionner; remettre en ordre; remettre en état; renouer; renouveler; revitaliser; récupérer; régénérer; rénover; réparer; rétablir; se substituer à
in goede staat brengen arranger; enjoliver; rafraîchir; rajuster; remettre en bon état; remettre à neuf; renouveler; restaurer; retaper; revitaliser; régénérer; rénover
innoveren remettre en état; restaurer; réhabiliter; rénover
maken adapter; ajuster; dépanner; faire un prix d'ami à quelqu'un; mettre au point; pistonner; raccommoder; rapiécer; reconstituer; remettre en état; renouveler; restaurer; régler; rénover; réparer; rétablir concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; façonner; former; modeler; mouler; produire; réaliser; élaborer
opknappen arranger; enjoliver; rafraîchir; rajuster; remettre en bon état; remettre à neuf; renouveler; restaurer; retaper; revitaliser; régénérer; rénover arranger; ragaillardir; rehausser; relever; remonter; remonter le moral à; retaper; réconforter; réhabiliter; rénover; réparer; se rafraîchir; se remettre; se requinquer; se retaper; soulever
rechtzetten adapter; ajuster; dépanner; faire un prix d'ami à quelqu'un; mettre au point; pistonner; raccommoder; rapiécer; reconstituer; remettre en état; renouveler; restaurer; régler; rénover; réparer; rétablir corriger; rectifier; redresser; réparer; résoudre un malentendu; se racheter
renoveren arranger; enjoliver; rafraîchir; rajuster; remettre en bon état; remettre à neuf; renouveler; restaurer; retaper; revitaliser; régénérer; rénover aller mieux; améliorer; changer; perfectionner; remettre en état; renouer; renouveler; retaper; revitaliser; régénérer; réhabiliter; rénover; se substituer à
repareren adapter; ajuster; dépanner; faire un prix d'ami à quelqu'un; mettre au point; pistonner; raccommoder; rapiécer; reconstituer; remettre en état; renouveler; restaurer; régler; rénover; réparer; rétablir aller mieux; améliorer; perfectionner; renouer; renouveler; revitaliser; régénérer; rénover; réparer; rétablir
restaureren reconstituer; remettre en état; restaurer; rénover
terugdraaien restaurer annuler; faire marche arrière; faire tourner dans le sens opposé; tourner en sens contraire
terugkeren restaurer; revenir à la dernière version; rétablir faire demi-tour; rentrer; retourner; revenir; se retourner
terugzetten restaurer destituer; dégrader; remettre; remettre en place; replacer; rétrograder
wederopbouwen reconstituer; remettre en état; renouveler; restaurer; rénover
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
herstellen restauration

Synoniemen voor "restaurer":


Wiktionary: restaurer

restaurer
Cross Translation:
FromToVia
• restaurer → opkalefateren; renoveren ↔ refurbish — rebuild or replenish

Verwante vertalingen van restaurant



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor restaurant (Nederlands) in het Frans

restaurant:

restaurant [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het restaurant (bistro)
    le restaurant; la brasserie; le bistro
  2. het restaurant (eetgelegenheid; restauratie; eetcafé; eethuis; eethuisje)
    le restaurant; la restauration; la brasserie; le bistro; la cantine; le buffet

Vertaal Matrix voor restaurant:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bistro bistro; eetcafé; eetgelegenheid; eethuis; eethuisje; restaurant; restauratie bar; café; coffeeshop; espressobar; koffiehuis; koffieshop; kroeg; lokaliteit; lunchlokaliteit; lunchroom; tapperij; taveerne; theehuis; uitspanning
brasserie bistro; eetcafé; eetgelegenheid; eethuis; eethuisje; restaurant; restauratie bar; bierbrouwerij; biercafé; brouwerij; café; espressobar; herstelwerkzaamheden; knijp; koffiehuis; koffieshop; kroeg; lokaliteit; lunchlokaliteit; lunchroom; restauratie; tapperij; taveerne; tearoom; theehuis; theesalon; uitspanning
buffet eetcafé; eetgelegenheid; eethuis; eethuisje; restaurant; restauratie bar; buffet; buffetkast; cafetaria; drankbuffet; dressoir; eetzaal; glazenkast; kabinet; kabinetkast; porseleinkast; restauratie; restauratiezaal; spon; tap; tapkast; toog; uitspanning
cantine eetcafé; eetgelegenheid; eethuis; eethuisje; restaurant; restauratie eetzaal; kantine; restauratie; restauratiezaal; schaftlokaal
restaurant bistro; eetcafé; eetgelegenheid; eethuis; eethuisje; restaurant; restauratie horecabedrijf
restauration eetcafé; eetgelegenheid; eethuis; eethuisje; restaurant; restauratie eetzaal; herbouwing; herschepping; herstel; herstellen; herstelling; reparatie; restauratie; restauratiezaal; terugdraaiactie

Verwante woorden van "restaurant":

  • restaurants

Verwante definities voor "restaurant":

  1. plaats waar je tegen betaling kunt eten1
    • in dit nieuwe restaurant kun je heerlijk eten1

Wiktionary: restaurant

restaurant
noun
  1. Lieu de restauration
Cross Translation:
FromToVia
• restaurant → restaurant ↔ Restaurant — Lokalität in der Speisen gekauft und gegessen werden können
• restaurant → restaurant ↔ restaurant — an eating establishment in which diners are served food at their tables







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0626 seconde
Page rendered in 1.0 seconds