Frans

Uitgebreide vertaling voor se disperser (Frans) in het Nederlands

disperser:

disperser werkwoord (disperse, disperses, dispersons, dispersez, )

  1. disperser (essaimer; diffuser; répandre; )
    verspreiden; zich verspreiden; uitzwermen; uitwaaieren; waaieren
    • verspreiden werkwoord (verspreid, verspreidt, verspreidde, verspreidden, verspreid)
    • zich verspreiden werkwoord
    • uitzwermen werkwoord (zwerm uit, zwermt uit, zwermde uit, zwermden uit, uitgezwermd)
    • uitwaaieren werkwoord (waaier uit, waaiert uit, waaierde uit, waaierden uit, uitgewaaierd)
    • waaieren werkwoord (waaier, waaiert, waaierde, waaierden, gewaaierd)
  2. disperser (répandre; diffuser; épandre; )
    verspreiden; rondstrooien; verdeler; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verstrooien
    • verspreiden werkwoord (verspreid, verspreidt, verspreidde, verspreidden, verspreid)
    • rondstrooien werkwoord (strooi rond, strooit rond, strooide rond, strooiden rond, rondgestrooid)
    • verdeler werkwoord
    • uitzaaien werkwoord (zaai uit, zaait uit, zaaide uit, zaaiden uit, uitgezaaid)
    • uitzenden werkwoord (zend uit, zendt uit, zond uit, zonden uit, uitgezonden)
    • verbreiden werkwoord (verbreid, verbreidt, verbreidde, verbreidden, verbreid)
    • verbreider werkwoord
    • verstrooien werkwoord
  3. disperser (dissiper; disséminer; se disperser)
    uiteendrijven
    • uiteendrijven werkwoord (drijf uiteen, drijft uiteen, dreef uiteen, dreven uiteen, uiteengedreven)

Conjugations for disperser:

Présent
  1. disperse
  2. disperses
  3. disperse
  4. dispersons
  5. dispersez
  6. dispersent
imparfait
  1. dispersais
  2. dispersais
  3. dispersait
  4. dispersions
  5. dispersiez
  6. dispersaient
passé simple
  1. dispersai
  2. dispersas
  3. dispersa
  4. dispersâmes
  5. dispersâtes
  6. dispersèrent
futur simple
  1. disperserai
  2. disperseras
  3. dispersera
  4. disperserons
  5. disperserez
  6. disperseront
subjonctif présent
  1. que je disperse
  2. que tu disperses
  3. qu'il disperse
  4. que nous dispersions
  5. que vous dispersiez
  6. qu'ils dispersent
conditionnel présent
  1. disperserais
  2. disperserais
  3. disperserait
  4. disperserions
  5. disperseriez
  6. disperseraient
passé composé
  1. ai dispersé
  2. as dispersé
  3. a dispersé
  4. avons dispersé
  5. avez dispersé
  6. ont dispersé
divers
  1. disperse!
  2. dispersez!
  3. dispersons!
  4. dispersé
  5. dispersant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor disperser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verbreider distributeur; diviseur; partageur; propagandiste; propagateur
verdeler distributeur; diviseur; partageur; propagandiste; propagateur
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rondstrooien diffuser; disperser; propager; répandre; épandre; éparpiller; étaler; étendre
uiteendrijven disperser; dissiper; disséminer; se disperser
uitwaaieren diffuser; disperser; disséminer; essaimer; rayonner; répandre; se disperser; se déplier; se répandre; épandre; éparpiller; être disposé en éventail; être déployé en éventail; être étalé en éventail effectuer une distribution ramifiée
uitzaaien diffuser; disperser; propager; répandre; épandre; éparpiller; étaler; étendre disséminer; répandre; semer; transmettre
uitzenden diffuser; disperser; propager; répandre; épandre; éparpiller; étaler; étendre diffuser; déboutonner; dégager; détacher; dévisser; embaucher; radiodiffuser; émaner; émettre
uitzwermen diffuser; disperser; disséminer; essaimer; rayonner; répandre; se disperser; se déplier; se répandre; épandre; éparpiller; être disposé en éventail; être déployé en éventail; être étalé en éventail
verbreiden diffuser; disperser; propager; répandre; épandre; éparpiller; étaler; étendre agrandir; construire; construire en plus; divulguer; développer; enfler; gonfler; grossir; lever; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion; prendre du poids; propager; rajouter une aile; répandre; s'amplifier; s'enfler; se dilater; élargir; étendre; évaser
verbreider diffuser; disperser; propager; répandre; épandre; éparpiller; étaler; étendre
verdeler diffuser; disperser; propager; répandre; épandre; éparpiller; étaler; étendre
verspreiden diffuser; disperser; disséminer; essaimer; propager; rayonner; répandre; se disperser; se déplier; se répandre; épandre; éparpiller; étaler; étendre; être disposé en éventail; être déployé en éventail; être étalé en éventail divulguer; propager; répandre
verstrooien diffuser; disperser; propager; répandre; épandre; éparpiller; étaler; étendre
waaieren diffuser; disperser; disséminer; essaimer; rayonner; répandre; se disperser; se déplier; se répandre; épandre; éparpiller; être disposé en éventail; être déployé en éventail; être étalé en éventail
zich verspreiden diffuser; disperser; disséminer; essaimer; rayonner; répandre; se disperser; se déplier; se répandre; épandre; éparpiller; être disposé en éventail; être déployé en éventail; être étalé en éventail

Synoniemen voor "disperser":


Wiktionary: disperser

disperser
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
disperser
verb
  1. een enkele kudde of menigte in meerdere delen opdelen door een drijvende beweging te maken

Cross Translation:
FromToVia
disperser verstrooien; verspreiden scatter — to cause to separate
disperser verbreiden; verspreiden; uitstrooien spread — to disperse, scatter

se disperser:

se disperser werkwoord

  1. se disperser (essaimer; diffuser; répandre; )
    verspreiden; zich verspreiden; uitzwermen; uitwaaieren; waaieren
    • verspreiden werkwoord (verspreid, verspreidt, verspreidde, verspreidden, verspreid)
    • zich verspreiden werkwoord
    • uitzwermen werkwoord (zwerm uit, zwermt uit, zwermde uit, zwermden uit, uitgezwermd)
    • uitwaaieren werkwoord (waaier uit, waaiert uit, waaierde uit, waaierden uit, uitgewaaierd)
    • waaieren werkwoord (waaier, waaiert, waaierde, waaierden, gewaaierd)
  2. se disperser (disperser; dissiper; disséminer)
    uiteendrijven
    • uiteendrijven werkwoord (drijf uiteen, drijft uiteen, dreef uiteen, dreven uiteen, uiteengedreven)
  3. se disperser (s'égailler; dissiper; s'envoler en toutes directions)
    uiteenvliegen; uiteenstuiven; uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen
    • uiteenvliegen werkwoord (vlieg uiteen, vliegt uiteen, vloog uiteen, vlogen uiteen, uiteengevlogen)
    • uiteenstuiven werkwoord (stuif uiteen, stuift uiteen, stuifte uiteen, stuiften uiteen, uiteengestuift)
    • uit elkaar stuiven werkwoord (stuif uit elkaar, stuift uit elkaar, stoof uit elkaar, stoven uit elkaar, uit elkaar gestoven)
    • uit elkaar vliegen werkwoord (vlieg uit elkaar, vliegt uit elkaar, vloog uit elkaar, vlogen uit elkaar, uit elkaar gevlogen)

Vertaal Matrix voor se disperser:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uit elkaar stuiven dissiper; s'envoler en toutes directions; s'égailler; se disperser
uit elkaar vliegen dissiper; s'envoler en toutes directions; s'égailler; se disperser
uiteendrijven disperser; dissiper; disséminer; se disperser
uiteenstuiven dissiper; s'envoler en toutes directions; s'égailler; se disperser
uiteenvliegen dissiper; s'envoler en toutes directions; s'égailler; se disperser
uitwaaieren diffuser; disperser; disséminer; essaimer; rayonner; répandre; se disperser; se déplier; se répandre; épandre; éparpiller; être disposé en éventail; être déployé en éventail; être étalé en éventail effectuer une distribution ramifiée
uitzwermen diffuser; disperser; disséminer; essaimer; rayonner; répandre; se disperser; se déplier; se répandre; épandre; éparpiller; être disposé en éventail; être déployé en éventail; être étalé en éventail
verspreiden diffuser; disperser; disséminer; essaimer; rayonner; répandre; se disperser; se déplier; se répandre; épandre; éparpiller; être disposé en éventail; être déployé en éventail; être étalé en éventail diffuser; disperser; divulguer; propager; répandre; épandre; éparpiller; étaler; étendre
waaieren diffuser; disperser; disséminer; essaimer; rayonner; répandre; se disperser; se déplier; se répandre; épandre; éparpiller; être disposé en éventail; être déployé en éventail; être étalé en éventail
zich verspreiden diffuser; disperser; disséminer; essaimer; rayonner; répandre; se disperser; se déplier; se répandre; épandre; éparpiller; être disposé en éventail; être déployé en éventail; être étalé en éventail

Wiktionary: se disperser


Cross Translation:
FromToVia
se disperser uiteenspatten; uiteengaan scatter — to disperse

Verwante vertalingen van se disperser