Frans

Uitgebreide vertaling voor égaliser (Frans) in het Nederlands

égaliser:

égaliser werkwoord (égalise, égalises, égalisons, égalisez, )

  1. égaliser (rendre lisse; polir; lisser; )
    egaliseren; gelijkmaken; effenen; gladmaken
    • egaliseren werkwoord (egaliseer, egaliseert, egaliseerde, egaliseerden, geëgaliseerd)
    • gelijkmaken werkwoord (maak gelijk, maakt gelijk, maakte gelijk, maakten gelijk, gelijk gemaakt)
    • effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • gladmaken werkwoord (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
  2. égaliser (payer; régler; payer la note; solder; s'acquitter de)
    betalen; voldoen
    • betalen werkwoord (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
    • voldoen werkwoord (voldoe, voldoet, voldeed, voldeden, voldaan)
  3. égaliser (lisser; niveler)
    gelijkmaken; nivelleren; vlak maken
    • gelijkmaken werkwoord (maak gelijk, maakt gelijk, maakte gelijk, maakten gelijk, gelijk gemaakt)
    • nivelleren werkwoord (nivelleer, nivelleert, nivelleerde, nivelleerden, genivelleerd)
    • vlak maken werkwoord
  4. égaliser (assimiler; niveler)
    assimileren
    • assimileren werkwoord (assimileer, assimileert, assimileerde, assimileerden, geassimileerd)
  5. égaliser (acquitter; achever; solder; )
    voldoen; vereffenen; betalen
    • voldoen werkwoord (voldoe, voldoet, voldeed, voldeden, voldaan)
    • vereffenen werkwoord (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
    • betalen werkwoord (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
  6. égaliser (façonner aux ciseaux; rogner; tailler)
    bijknippen; een beetje knippen
  7. égaliser (aplatir; lisser; aplanir)
    effenen; platmaken; afplatten
    • effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • platmaken werkwoord (maak plat, maakt plat, maakte plat, maakten plat, plat gemaakt)
    • afplatten werkwoord (plat af, platte af, platten af, afgeplat)

Conjugations for égaliser:

Présent
  1. égalise
  2. égalises
  3. égalise
  4. égalisons
  5. égalisez
  6. égalisent
imparfait
  1. égalisais
  2. égalisais
  3. égalisait
  4. égalisions
  5. égalisiez
  6. égalisaient
passé simple
  1. égalisai
  2. égalisas
  3. égalisa
  4. égalisâmes
  5. égalisâtes
  6. égalisèrent
futur simple
  1. égaliserai
  2. égaliseras
  3. égalisera
  4. égaliserons
  5. égaliserez
  6. égaliseront
subjonctif présent
  1. que j'égalise
  2. que tu égalises
  3. qu'il égalise
  4. que nous égalisions
  5. que vous égalisiez
  6. qu'ils égalisent
conditionnel présent
  1. égaliserais
  2. égaliserais
  3. égaliserait
  4. égaliserions
  5. égaliseriez
  6. égaliseraient
passé composé
  1. ai égalisé
  2. as égalisé
  3. a égalisé
  4. avons égalisé
  5. avez égalisé
  6. ont égalisé
divers
  1. égalise!
  2. égalisez!
  3. égalisons!
  4. égalisé
  5. égalisant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

égaliser [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'égaliser
    vlak maken

Vertaal Matrix voor égaliser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assimileren assimilation
betalen acquittement; contribution; paiement; remboursement; règlement
gelijkmaken nivelation; nivellement; égalisation
nivelleren nivelation; nivellement; égalisation
vereffenen acquittement
vlak maken égaliser
voldoen acquittement; contribution; paiement; remboursement; règlement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afplatten aplanir; aplatir; lisser; égaliser
assimileren assimiler; niveler; égaliser
betalen achever; acquitter; assimiler; niveler; payer; payer la note; régler; s'acquitter de; solder; égaliser indemniser; payer; récompenser; rémunérer; rétribuer; salarier
bijknippen façonner aux ciseaux; rogner; tailler; égaliser
een beetje knippen façonner aux ciseaux; rogner; tailler; égaliser
effenen aplanir; aplatir; défroisser; lisser; niveler; polir; rendre lisse; égaliser acquitter; arranger; liquider; régler; solder
egaliseren aplanir; défroisser; lisser; niveler; polir; rendre lisse; égaliser acquitter; arranger; liquider; régler; solder
gelijkmaken aplanir; défroisser; lisser; niveler; polir; rendre lisse; égaliser
gladmaken aplanir; défroisser; lisser; niveler; polir; rendre lisse; égaliser aplanir; astiquer; faire briller; frotter; planer; polir
nivelleren lisser; niveler; égaliser
platmaken aplanir; aplatir; lisser; égaliser aplatir; broyer; compresser; comprimer; laminer; mâchurer; planer; écraser
vereffenen achever; acquitter; assimiler; niveler; payer; payer la note; régler; s'acquitter de; solder; égaliser acquitter; arranger; liquider; payer; porter en compte; régler; solder
vlak maken lisser; niveler; égaliser
voldoen achever; acquitter; assimiler; niveler; payer; payer la note; régler; s'acquitter de; solder; égaliser payer; régler une facture; satisfaire; suffire

Synoniemen voor "égaliser":


Wiktionary: égaliser

égaliser
verb
  1. gelijk of vlak maken
  2. (overgankelijk) gelijk maken, gladmaken
  3. egaliseren, vlak maken

Cross Translation:
FromToVia
égaliser gelijkspelen draw — to end a game with neither side winning
égaliser platmaken; gelijkmaken; evenen even — make even