Frans

Uitgebreide vertaling voor badiner (Frans) in het Nederlands

badiner:

badiner werkwoord (badine, badines, badinons, badinez, )

  1. badiner
    badineren
    • badineren werkwoord (badineer, badineert, badineerde, badineerden, gebadineerd)
  2. badiner (blaguer; faire le fou; jouer un tour à; batifoler; folâtrer)
    een poets bakken; dollen; streek uithalen; gekscheren; schertsen; grappen; malligheid uithalen; gekheid uithalen
    • een poets bakken werkwoord (bak een poets, bakt een poets, bakte een poets, bakten een poets, een poets gebakken)
    • dollen werkwoord (dol, dolt, dolde, dolden, gedold)
    • streek uithalen werkwoord (haal streek uit, haalt streek uit, haalde streek uit, haalden streek uit, streek uitgehaald)
    • gekscheren werkwoord (gekscheer, gekscheert, gekscheerde, gekscheerden, gegekscheerd)
    • schertsen werkwoord (scherts, schertst, schertste, schertsten, geschertst)
    • grappen werkwoord (grap, grapt, grapte, grapten, gegrapt)
    • malligheid uithalen werkwoord (haal malligheid uit, haalt malligheid uit, haalde malligheid uit, haalden malligheid uit, malligheid uitgehaald)
    • gekheid uithalen werkwoord (haal gekheid uit, haalt gekheid uit, haalde gekheid uit, haalden gekheid uit, gekheid uitgehaald)

Conjugations for badiner:

Présent
  1. badine
  2. badines
  3. badine
  4. badinons
  5. badinez
  6. badinent
imparfait
  1. badinais
  2. badinais
  3. badinait
  4. badinions
  5. badiniez
  6. badinaient
passé simple
  1. badinai
  2. badinas
  3. badina
  4. badinâmes
  5. badinâtes
  6. badinèrent
futur simple
  1. badinerai
  2. badineras
  3. badinera
  4. badinerons
  5. badinerez
  6. badineront
subjonctif présent
  1. que je badine
  2. que tu badines
  3. qu'il badine
  4. que nous badinions
  5. que vous badiniez
  6. qu'ils badinent
conditionnel présent
  1. badinerais
  2. badinerais
  3. badinerait
  4. badinerions
  5. badineriez
  6. badineraient
passé composé
  1. ai badiné
  2. as badiné
  3. a badiné
  4. avons badiné
  5. avez badiné
  6. ont badiné
divers
  1. badine!
  2. badinez!
  3. badinons!
  4. badiné
  5. badinant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor badiner:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schertsen blagues; farces; plaisanteries; rigolades
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
badineren badiner
dollen badiner; batifoler; blaguer; faire le fou; folâtrer; jouer un tour à batifoler; faire le diable; folâtrer; s'ébattre
een poets bakken badiner; batifoler; blaguer; faire le fou; folâtrer; jouer un tour à
gekheid uithalen badiner; batifoler; blaguer; faire le fou; folâtrer; jouer un tour à
gekscheren badiner; batifoler; blaguer; faire le fou; folâtrer; jouer un tour à
grappen badiner; batifoler; blaguer; faire le fou; folâtrer; jouer un tour à
malligheid uithalen badiner; batifoler; blaguer; faire le fou; folâtrer; jouer un tour à
schertsen badiner; batifoler; blaguer; faire le fou; folâtrer; jouer un tour à
streek uithalen badiner; batifoler; blaguer; faire le fou; folâtrer; jouer un tour à

Synoniemen voor "badiner":


Wiktionary: badiner

badiner
verb
  1. plaisanter, prendre quelque chose à la légère, parler ou écrire d’une manière enjouée.
badiner
verb
  1. een spottende opmerking maken

Cross Translation:
FromToVia
badiner schertsen banter — to engage in banter