Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. chauffer:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor chauffer (Frans) in het Nederlands

chauffer:

chauffer werkwoord (chauffe, chauffes, chauffons, chauffez, )

  1. chauffer (réchauffer la nourriture; échauffer)
    opwarmen; verwarmen; verhitten; warm maken; eten opwarmen
    • opwarmen werkwoord (warm op, warmt op, warmde op, warmden op, opgewarmd)
    • verwarmen werkwoord (verwarm, verwarmt, verwarmde, verwarmden, verwarmd)
    • verhitten werkwoord (verhit, verhitte, verhitten, verhit)
    • warm maken werkwoord
    • eten opwarmen werkwoord
  2. chauffer (s'échauffer; réchauffer)
  3. chauffer
    warmen
    • warmen werkwoord (warm, warmt, warmde, warmden, gewarmd)
  4. chauffer (s'échauffer)
    heetlopen

Conjugations for chauffer:

Présent
  1. chauffe
  2. chauffes
  3. chauffe
  4. chauffons
  5. chauffez
  6. chauffent
imparfait
  1. chauffais
  2. chauffais
  3. chauffait
  4. chauffions
  5. chauffiez
  6. chauffaient
passé simple
  1. chauffai
  2. chauffas
  3. chauffa
  4. chauffâmes
  5. chauffâtes
  6. chauffèrent
futur simple
  1. chaufferai
  2. chaufferas
  3. chauffera
  4. chaufferons
  5. chaufferez
  6. chaufferont
subjonctif présent
  1. que je chauffe
  2. que tu chauffes
  3. qu'il chauffe
  4. que nous chauffions
  5. que vous chauffiez
  6. qu'ils chauffent
conditionnel présent
  1. chaufferais
  2. chaufferais
  3. chaufferait
  4. chaufferions
  5. chaufferiez
  6. chaufferaient
passé composé
  1. ai chauffé
  2. as chauffé
  3. a chauffé
  4. avons chauffé
  5. avez chauffé
  6. ont chauffé
divers
  1. chauffe!
  2. chauffez!
  3. chauffons!
  4. chauffé
  5. chauffant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor chauffer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opwarmen s'échauffer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eten opwarmen chauffer; réchauffer la nourriture; échauffer
heetlopen chauffer; s'échauffer
opwarmen chauffer; réchauffer la nourriture; échauffer
verhitten chauffer; réchauffer la nourriture; échauffer
verwarmen chauffer; réchauffer la nourriture; échauffer
warm maken chauffer; réchauffer la nourriture; échauffer
warm worden chauffer; réchauffer; s'échauffer
warmen chauffer

Synoniemen voor "chauffer":


Wiktionary: chauffer

chauffer
  1. -
chauffer
verb
  1. intr|nld een auto besturen
  2. iets warm maken

Cross Translation:
FromToVia
chauffer verhitten; verwarmen; opwarmen heat — to cause an increase in temperature of an object or space
chauffer opwarmen; verwarmen; warm houden warm — to make or keep warm

Verwante vertalingen van chauffer