Frans

Uitgebreide vertaling voor congédier (Frans) in het Nederlands

congédier:

congédier werkwoord (congédie, congédies, congédions, congédiez, )

  1. congédier (renvoyer; licencier; décharger; démettre)
    ontslaan; wegsturen; ontheffen; verzenden; wegzenden; uitsturen
    • ontslaan werkwoord (ontsla, ontslaat, ontsloeg, ontsloegen, ontslagen)
    • wegsturen werkwoord (stuur weg, stuurt weg, stuurde weg, stuurden weg, weggestuurd)
    • ontheffen werkwoord (onthef, ontheft, onthief, onthieven, ontheven)
    • verzenden werkwoord (verzend, verzendt, verzond, verzonden, verzonden)
    • wegzenden werkwoord (zend weg, zendt weg, zond weg, zonden weg, weggezonden)
    • uitsturen werkwoord (stuur uit, stuurt uit, stuurde uit, stuurden uit, uitgestuurd)
  2. congédier (licencier; débaucher; démettre; )
    afdanken; afvloeien; van zijn positie verdrijven; congé geven; eruit gooien; aan de dijk zetten
    • afdanken werkwoord (dank af, dankt af, dankte af, dankten af, afgedankt)
    • afvloeien werkwoord (vloei af, vloeit af, vloeide af, vloeiden af, afgevloeid)
    • van zijn positie verdrijven werkwoord (verdrijf van zijn positie, verdrijft van zijn positie, verdreef van zijn positie, verdreven van zijn positie, van zijn positie verdreven)
    • congé geven werkwoord
    • eruit gooien werkwoord (gooi eruit, gooit eruit, gooide eruit, gooiden eruit, eruit gegooid)
    • aan de dijk zetten werkwoord (zet aan de dijk, zette aan de dijk, zetten aan de dijk, aan de dijk gezet)
  3. congédier (écarter; jeter; décharger; démettre)
    ecarteren; afdanken
    • ecarteren werkwoord (ecarteer, ecarteert, ecarteerde, ecarteerden, geecarteerd)
    • afdanken werkwoord (dank af, dankt af, dankte af, dankten af, afgedankt)
  4. congédier (accorder un congé)
    vrijgeven; vrijaf geven

Conjugations for congédier:

Présent
  1. congédie
  2. congédies
  3. congédie
  4. congédions
  5. congédiez
  6. congédient
imparfait
  1. congédiais
  2. congédiais
  3. congédiait
  4. congédiions
  5. congédiiez
  6. congédiaient
passé simple
  1. congédiai
  2. congédias
  3. congédia
  4. congédiâmes
  5. congédiâtes
  6. congédièrent
futur simple
  1. congédierai
  2. congédieras
  3. congédiera
  4. congédierons
  5. congédierez
  6. congédieront
subjonctif présent
  1. que je congédie
  2. que tu congédies
  3. qu'il congédie
  4. que nous congédiions
  5. que vous congédiiez
  6. qu'ils congédient
conditionnel présent
  1. congédierais
  2. congédierais
  3. congédierait
  4. congédierions
  5. congédieriez
  6. congédieraient
passé composé
  1. ai congédié
  2. as congédié
  3. a congédié
  4. avons congédié
  5. avez congédié
  6. ont congédié
divers
  1. congédie!
  2. congédiez!
  3. congédions!
  4. congédié
  5. congédiant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor congédier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdanken licenciement; renvoi; virement
afvloeien couler
ecarteren écarté
ontslaan licenciement; renvoi; virement
verzenden envoi; expédition; livraison par poste
wegsturen envoi; expédition; livraison par poste
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan de dijk zetten congédier; débaucher; décharger; dégommer; démettre; jeter dehors; licencier; mettre au rancart; mettre sur le pavé
afdanken congédier; débaucher; décharger; dégommer; démettre; jeter; jeter dehors; licencier; mettre au rancart; mettre sur le pavé; écarter
afvloeien congédier; débaucher; décharger; dégommer; démettre; jeter dehors; licencier; mettre au rancart; mettre sur le pavé couler; ruisseler; s'écouler
congé geven congédier; débaucher; décharger; dégommer; démettre; jeter dehors; licencier; mettre au rancart; mettre sur le pavé
ecarteren congédier; décharger; démettre; jeter; écarter aliéner; chasser; expulser; renvoyer; repousser; se débarrasser de; écarter; éloigner
eruit gooien congédier; débaucher; décharger; dégommer; démettre; jeter dehors; licencier; mettre au rancart; mettre sur le pavé
ontheffen congédier; décharger; démettre; licencier; renvoyer dispenser de; relâcher
ontslaan congédier; décharger; démettre; licencier; renvoyer
uitsturen congédier; décharger; démettre; licencier; renvoyer
van zijn positie verdrijven congédier; débaucher; décharger; dégommer; démettre; jeter dehors; licencier; mettre au rancart; mettre sur le pavé
verzenden congédier; décharger; démettre; licencier; renvoyer envoyer; envoyer par courrier électronique; expédier; mettre à la poste; poster; renvoyer; répartir
vrijaf geven accorder un congé; congédier
vrijgeven accorder un congé; congédier déboutonner; dénouer; déverrouiller; frayer; lancement; ouvrir; publier; rendre accessible; rendre public; révéler
wegsturen congédier; décharger; démettre; licencier; renvoyer détourner; envoyer; expédier; mettre à la poste; poster; refuser; rejeter; renvoyer; repousser; éconduire
wegzenden congédier; décharger; démettre; licencier; renvoyer envoyer; expédier; mettre à la poste; poster; renvoyer

Synoniemen voor "congédier":


Wiktionary: congédier

congédier
verb
  1. Autoriser ou inviter quelqu’un à se retirer.
  2. Licencier, mettre à la porte.
congédier
verb
  1. tot een einde brengen

Cross Translation:
FromToVia
congédier ontslaan fire — to terminate the employment of