Frans

Uitgebreide vertaling voor décorer (Frans) in het Nederlands

décorer:

décorer werkwoord (décore, décores, décorons, décorez, )

  1. décorer (embellir; enjoliver; orner; agrémenter)
    versieren; decoreren; aankleden; versieringen aanbrengen
    • versieren werkwoord (versier, versiert, versierde, versierden, versierd)
    • decoreren werkwoord (decoreer, decoreert, decoreerde, decoreerden, gedecoreerd)
    • aankleden werkwoord (kleed aan, kleedt aan, kleedde aan, kleedden aan, aangekleed)
  2. décorer (distinguer; armer chevalier; descerner; )
    decoreren; onderscheiden; ridderen; een onderscheidingsteken geven
  3. décorer (parer; embellir; rafraîchir; )
    verfraaien; opsmukken; zich mooi maken; verluchten; optuigen; opsieren; opschikken; tooien
    • verfraaien werkwoord (verfraai, verfraait, verfraaide, verfraaiden, verfraaid)
    • opsmukken werkwoord (smuk op, smukt op, smukte op, smukten op, opgesmukt)
    • zich mooi maken werkwoord
    • verluchten werkwoord (verlucht, verluchtte, verluchtten, verlucht)
    • optuigen werkwoord (tuig op, tuigt op, tuigde op, tuigden op, opgetuigd)
    • opsieren werkwoord (sier op, siert op, sierde op, sierden op, opgesierd)
    • opschikken werkwoord (schik op, schikt op, schikte op, schikten op, opgeschikt)
    • tooien werkwoord (tooi, tooit, tooide, tooiden, getooid)
  4. décorer (maquiller; embellir; mettre en page; )
    opsmukken; opmaken; make-up aanbrengen; optutten
    • opsmukken werkwoord (smuk op, smukt op, smukte op, smukten op, opgesmukt)
    • opmaken werkwoord (maak op, maakt op, maakte op, maakten op, opgemaakt)
    • make-up aanbrengen werkwoord
    • optutten werkwoord (tut op, tutte op, tutten op, opgetut)
  5. décorer (tapisser; revêtir; recouvrir; couvrir; garnir)
    bekleden; van bekleding voorzien; overtrekken; stofferen
    • bekleden werkwoord (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)
    • overtrekken werkwoord (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)
    • stofferen werkwoord (stoffeer, stoffeert, stoffeerde, stoffeerden, gestoffeeerd)
  6. décorer (se mettre en grande toilette; munir; doter; )
    zich uitmonsteren; optooien; zich uitdossen

Conjugations for décorer:

Présent
  1. décore
  2. décores
  3. décore
  4. décorons
  5. décorez
  6. décorent
imparfait
  1. décorais
  2. décorais
  3. décorait
  4. décorions
  5. décoriez
  6. décoraient
passé simple
  1. décorai
  2. décoras
  3. décora
  4. décorâmes
  5. décorâtes
  6. décorèrent
futur simple
  1. décorerai
  2. décoreras
  3. décorera
  4. décorerons
  5. décorerez
  6. décoreront
subjonctif présent
  1. que je décore
  2. que tu décores
  3. qu'il décore
  4. que nous décorions
  5. que vous décoriez
  6. qu'ils décorent
conditionnel présent
  1. décorerais
  2. décorerais
  3. décorerait
  4. décorerions
  5. décoreriez
  6. décoreraient
passé composé
  1. ai décoré
  2. as décoré
  3. a décoré
  4. avons décoré
  5. avez décoré
  6. ont décoré
divers
  1. décore!
  2. décorez!
  3. décorons!
  4. décoré
  5. décorant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor décorer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankleden habillement
decoreren décoration; embellissement; ornementation
opmaken edition; mise en page; rédaction
opschikken enjoliver
opsieren décoration; embellissement; enjolivement; enjoliver; ornementation
opsmukken décoration; embellissement; enjolivement; ornementation
optuigen décoration; embellissement
overtrekken fait de calquer
tooien embellissement; ornement
versieren décoration; embellissement; ornement; ornementation
versieringen aanbrengen décoration; embellissement; ornementation
zich mooi maken décoration; enjolivement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankleden agrémenter; décorer; embellir; enjoliver; orner habiller; mettre; s'habiller; se couvrir; se vêtir
bekleden couvrir; décorer; garnir; recouvrir; revêtir; tapisser couvrir; décalquer; exercer; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser
decoreren adouber; agrémenter; armer chevalier; descerner; distinguer; décorer; embellir; enjoliver; honorer de; orner; recevoir chevalier
een onderscheidingsteken geven adouber; armer chevalier; descerner; distinguer; décorer; honorer de; recevoir chevalier
make-up aanbrengen décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; mettre en page; orner; parer
onderscheiden adouber; armer chevalier; descerner; distinguer; décorer; honorer de; recevoir chevalier apercevoir; briller; constater; descerner; discerner; distinguer; déterminer; embrasser du regard; enregistrer; exceller; faire observer; faire remarquer; observer; percevoir; regarder; remarquer; se distinguer; voir
opmaken décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; mettre en page; orner; parer brûler; claquer son argent; consommer; consumer; digérer; dépenser; dépenser follement; finir; flamber; garnir; garnir des plats; gaspiller; manger; maquiller; s'apprêter pour; se consumer; se corroder; se maquiller; se préparer; user; utiliser; vider; épuiser
opschikken décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; orner; parer; rafraîchir
opsieren décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; orner; parer; rafraîchir s'embellir; se décorer; se faire beau; se farder; se maquiller; se parer
opsmukken décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; mettre en page; orner; parer; rafraîchir garnir; garnir des plats; s'embellir; se décorer; se faire beau; se farder; se maquiller; se parer
optooien armer; doter; décorer; embellir; munir; orner; parer; passementer; se mettre en grande toilette; équiper
optuigen décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; orner; parer; rafraîchir
optutten décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; mettre en page; orner; parer se bichonner; se pomponner
overtrekken couvrir; décorer; garnir; recouvrir; revêtir; tapisser calquer; copier; couvrir; décalquer; exercer; occuper; recouvrir; remplir; repasser; retracer; revêtir; se couvrir; tapisser; tracer
ridderen adouber; armer chevalier; descerner; distinguer; décorer; honorer de; recevoir chevalier
stofferen couvrir; décorer; garnir; recouvrir; revêtir; tapisser
tooien décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; orner; parer; rafraîchir s'embellir; se décorer; se faire beau; se farder; se maquiller; se parer
van bekleding voorzien couvrir; décorer; garnir; recouvrir; revêtir; tapisser
verfraaien décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; orner; parer; rafraîchir
verluchten décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; orner; parer; rafraîchir
versieren agrémenter; décorer; embellir; enjoliver; orner garnir; garnir des plats
versieringen aanbrengen agrémenter; décorer; embellir; enjoliver; orner
zich mooi maken décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; orner; parer; rafraîchir s'embellir; se décorer; se faire beau; se farder; se maquiller; se parer
zich uitdossen armer; doter; décorer; embellir; munir; orner; parer; passementer; se mettre en grande toilette; équiper
zich uitmonsteren armer; doter; décorer; embellir; munir; orner; parer; passementer; se mettre en grande toilette; équiper
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
onderscheiden composite; disparate; divers; hétérogène; varié

Synoniemen voor "décorer":


Wiktionary: décorer

décorer décorer
verb
  1. methoden en technieken gebruikt om bouwwerken, meubels of andere objecten te verfraaien
  2. iemands bijzonder gedrag erkennen, bijvoorbeeld middels een medaille

Cross Translation:
FromToVia
décorer opsmukken; sieren; decoreren decorate — to furnish with decorations
décorer decoreren schmücken — mit Schmuck ausstatten, mit Ziergegenständen verschönern
décorer versieren; decoreren; opsieren; paleren verzieren — (transitiv) mit Zierrat versehen; mit schmückenden Elementen ausgestalten

Verwante vertalingen van décorer