Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. date:
  2. dater:
  3. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor date (Frans) in het Nederlands

date:

date [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la date
    de datum; de dagtekening
    • datum [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • dagtekening [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. la date (année)
    het jaartal
    • jaartal [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. la date (échoir)

Vertaal Matrix voor date:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dagtekening date
datum date
jaartal année; date
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rangschikken naar ouderdom date; échoir

Synoniemen voor "date":


Wiktionary: date

date
noun
  1. indication du temps où une lettre écrire, où un acte passer, etc.
date
noun
  1. een tijdsaanduiding die bestaant uit een dag(nummer), een maand en een jaar

Cross Translation:
FromToVia
date datum date — that which specifies the time of writing, inscription etc.
date datum date — point of time at which a transaction or event takes place
date jaartal; jaarcijfer Jahreszahl — die Zahl, die ein bestimmtes Jahr entsprechend der Zeitrechnung bezeichnet

date vorm van dater:

dater werkwoord (date, dates, datons, datez, )

  1. dater
    dateren; dagtekenen
    • dateren werkwoord (dateer, dateert, dateerde, dateerden, gedateerd)
    • dagtekenen werkwoord (dagteken, dagtekent, dagtekende, dagtekenden, gedagtekend)

Conjugations for dater:

Présent
  1. date
  2. dates
  3. date
  4. datons
  5. datez
  6. datent
imparfait
  1. datais
  2. datais
  3. datait
  4. dations
  5. datiez
  6. dataient
passé simple
  1. datai
  2. datas
  3. data
  4. datâmes
  5. datâtes
  6. datèrent
futur simple
  1. daterai
  2. dateras
  3. datera
  4. daterons
  5. daterez
  6. dateront
subjonctif présent
  1. que je date
  2. que tu dates
  3. qu'il date
  4. que nous dations
  5. que vous datiez
  6. qu'ils datent
conditionnel présent
  1. daterais
  2. daterais
  3. daterait
  4. daterions
  5. dateriez
  6. dateraient
passé composé
  1. ai daté
  2. as daté
  3. a daté
  4. avons daté
  5. avez daté
  6. ont daté
divers
  1. date!
  2. datez!
  3. datons!
  4. daté
  5. datant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor dater:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dagtekenen dater
dateren dater dater de; remonter à

Wiktionary: dater

dater
verb
  1. marquer la date de quelque chose.
dater
verb
  1. de datum van ontstaan bepalen

Cross Translation:
FromToVia
dater dateren date — to determine the age of something

Verwante vertalingen van date