Disette in het Nederlands vertaald uit het Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

disette:
- schaarste; gebrek; schaarsheid; tekort; krapte; voedselschaarste; hongersnood; deficit
Wiktionary:
- disette → karigheid, schraalheid, krimp
- disette → hongersnood

Frans

Uitgebreide vertaling voor disette (Frans) in het Nederlands

la disette (manque; pénurie; besoin; déficience; déficit; frugalité; pauvreté; misère; rareté; infortune; absence)
de schaarste; het gebrek; de schaarsheid; het tekort; de krapte
- schaarste [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- gebrek [het ~] zelfstandig naamwoord
- schaarsheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- tekort [het ~] zelfstandig naamwoord
- krapte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la disette (manque de vivres)
de voedselschaarste
- voedselschaarste [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la disette (famine; faim)
de hongersnood
- hongersnood [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
la disette (déficit; manque; insuffisance; pénurie; défiance; carence; défaut)
de deficit; het tekort
- deficit [de ~] zelfstandig naamwoord
- tekort [het ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
deficit	carence; disette; défaut; défiance; déficit; insuffisance; manque; pénurie
gebrek	absence; besoin; disette; déficience; déficit; frugalité; infortune; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté	anomalie; avarie; besoin; dommage; défaillance; défaut; déficit; dérangement; erreur; faiblesse; handicap; imperfection; impuissance; infirmité; insuffisance; lacune; manque; misère; panne; pauvreté; pénurie; sensibilité
hongersnood	disette; faim; famine
krapte	absence; besoin; disette; déficience; déficit; frugalité; infortune; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté
schaarsheid	absence; besoin; disette; déficience; déficit; frugalité; infortune; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté
schaarste	absence; besoin; disette; déficience; déficit; frugalité; infortune; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté	pénurie
tekort	absence; besoin; carence; disette; défaut; défiance; déficience; déficit; frugalité; infortune; insuffisance; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté	dette; dette auprès de la banque; doit; débit; découvert; défaillance; défaut; déficit; insuffisance; manque; pénurie
voedselschaarste	disette; manque de vivres	pénurie alimentaire