Overzicht


Frans

Uitgebreide vertaling voor effrayer (Frans) in het Nederlands

effrayer:

effrayer werkwoord (effraie, effraies, effrayons, effrayez, )

  1. effrayer (faire fuir; pousser; renvoyer; repousser)
    afschrikken; verschrikken; bang maken
    • afschrikken werkwoord (schrik af, schrikt af, schrikte af, schrikten af, afgeschrikt)
    • verschrikken werkwoord (verschrik, verschrikt, verschrok, verschrokken, verschrokken)
    • bang maken werkwoord
  2. effrayer (rebuter)
    afschrikken
    • afschrikken werkwoord (schrik af, schrikt af, schrikte af, schrikten af, afgeschrikt)
  3. effrayer (alarmer; angoisser)
    ongerust maken
    • ongerust maken werkwoord (maak ongerust, maakt ongerust, maakte ongerust, maakten ongerust, ongerust gemaakt)
  4. effrayer (angoisser; inquiéter)
    beangstigen; benauwen
    • beangstigen werkwoord (beangstig, beangstigt, beangstigde, beangstigden, beangstigd)
    • benauwen werkwoord (benauw, benauwt, benauwde, benauwden, benauwd)
  5. effrayer (alarmer; avertir; alerter; )
    alarmeren
    • alarmeren werkwoord (alarmeer, alarmeert, alarmeerde, alarmeerden, gealarmeerd)

Conjugations for effrayer:

Présent
  1. effraie
  2. effraies
  3. effraie
  4. effrayons
  5. effrayez
  6. effraient
imparfait
  1. effrayais
  2. effrayais
  3. effrayait
  4. effrayions
  5. effrayiez
  6. effrayaient
passé simple
  1. effrayai
  2. effrayas
  3. effraya
  4. effrayâmes
  5. effrayâtes
  6. effrayèrent
futur simple
  1. effrayerai
  2. effrayeras
  3. effrayera
  4. effrayerons
  5. effrayerez
  6. effrayeront
subjonctif présent
  1. que j'effraie
  2. que tu effraies
  3. qu'il effraie
  4. que nous effrayions
  5. que vous effrayiez
  6. qu'ils effraient
conditionnel présent
  1. effrayerais
  2. effrayerais
  3. effrayerait
  4. effrayerions
  5. effrayeriez
  6. effrayeraient
passé composé
  1. ai effrayé
  2. as effrayé
  3. a effrayé
  4. avons effrayé
  5. avez effrayé
  6. ont effrayé
divers
  1. effraie!
  2. effrayez!
  3. effrayons!
  4. effrayé
  5. effrayant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor effrayer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afschrikken fait de chasser; intimidation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afschrikken effrayer; faire fuir; pousser; rebuter; renvoyer; repousser
alarmeren alarmer; alerter; angoisser; avertir; effrayer; inquiéter; mettre en garde contre
bang maken effrayer; faire fuir; pousser; renvoyer; repousser
beangstigen angoisser; effrayer; inquiéter alarmer; angoisser; consterner; faire peur; faire peur à; intimider; terroriser; tyranniser; épouvanter
benauwen angoisser; effrayer; inquiéter oppresser; étouffer
ongerust maken alarmer; angoisser; effrayer
verschrikken effrayer; faire fuir; pousser; renvoyer; repousser alarmer; angoisser; consterner; faire peur; faire peur à; intimider; terroriser; tyranniser; épouvanter

Synoniemen voor "effrayer":


Wiktionary: effrayer

effrayer
verb
  1. remplir de frayeur.
effrayer
verb
  1. doen weggaan door angst aan te jagen
  2. (overgankelijk) vrees inboezemen

Cross Translation:
FromToVia
effrayer afschrikken faze — to frighten or cause hesitation; to daunt
effrayer beangstigen; maken; bang frighten — to disturb with fear
effrayer beklemmen haunt — to make uneasy
effrayer schrikken scare — to frighten

Verwante vertalingen van effrayer