Frans

Uitgebreide vertaling voor exprimer (Frans) in het Nederlands

exprimer:

exprimer werkwoord (exprime, exprimes, exprimons, exprimez, )

  1. exprimer (raconter; prononcer; se manifester; )
    uiten; uitdrukken; verwoorden; uiting geven aan; uitdrukking geven aan; vertolken
    • uiten werkwoord (uit, uitte, uitten, geuit)
    • uitdrukken werkwoord (druk uit, drukt uit, drukte uit, drukten uit, uitgedrukt)
    • verwoorden werkwoord (verwoord, verwoordt, verwoordde, verwoordden, verwoord)
    • uiting geven aan werkwoord
    • uitdrukking geven aan werkwoord (geef uitdrukking aan, geeft uitdrukking aan, gaf uitdrukking aan, gaven uitdrukking aan, uitdrukking gegeven aan)
    • vertolken werkwoord (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
  2. exprimer (refléter; reproduire; rendre; interpréter; traduire)
    beschrijven; weergeven
    • beschrijven werkwoord (beschrijf, beschrijft, beschreef, beschrijfden, beschreven)
    • weergeven werkwoord (geef weer, geeft weer, gaf weer, gaven weer, weergegeven)
  3. exprimer (manifester)
    uiten; spuien
    • uiten werkwoord (uit, uitte, uitten, geuit)
    • spuien werkwoord (spui, spuit, spuide, spuiden, gespuid)
  4. exprimer (traduire; interpréter; rendre; )
    translateren; overbrengen; vertalen; vertolken
    • translateren werkwoord
    • overbrengen werkwoord (breng over, brengt over, bracht over, brachten over, overgebracht)
    • vertalen werkwoord (vertaal, vertaalt, vertaalde, vertaalden, vertaald)
    • vertolken werkwoord (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
  5. exprimer (formuler; présenter; phraser)
    formuleren; in een formule brengen
  6. exprimer
    tot uitdrukking brengen
    • tot uitdrukking brengen werkwoord (breng tot uitdrukking, brengt tot uitdrukking, bracht tot uitdrukking, brachten tot uitdrukking, tot uitdrukking gebracht)
  7. exprimer (exprimer per des paroles; formuler)
    verwoorden; verbaliseren; formuleren
    • verwoorden werkwoord (verwoord, verwoordt, verwoordde, verwoordden, verwoord)
    • verbaliseren werkwoord (verbaliseer, verbaliseert, verbaliseerde, verbaliseerden, verbaliseerd)
    • formuleren werkwoord (formuleer, formuleert, formuleerde, formuleerden, geformuleerd)
  8. exprimer (presser; pincer; éteindre)
    uitdrukken; uitknijpen; leegknijpen
    • uitdrukken werkwoord (druk uit, drukt uit, drukte uit, drukten uit, uitgedrukt)
    • uitknijpen werkwoord (knijp uit, knijpt uit, kneep uit, knepen uit, uitgeknepen)
    • leegknijpen werkwoord
  9. exprimer (phraser; formuler)
    fraseren
    • fraseren werkwoord (fraseer, fraseert, fraseerde, fraseerden, gefraseerd)

Conjugations for exprimer:

Présent
  1. exprime
  2. exprimes
  3. exprime
  4. exprimons
  5. exprimez
  6. expriment
imparfait
  1. exprimais
  2. exprimais
  3. exprimait
  4. exprimions
  5. exprimiez
  6. exprimaient
passé simple
  1. exprimai
  2. exprimas
  3. exprima
  4. exprimâmes
  5. exprimâtes
  6. exprimèrent
futur simple
  1. exprimerai
  2. exprimeras
  3. exprimera
  4. exprimerons
  5. exprimerez
  6. exprimeront
subjonctif présent
  1. que j'exprime
  2. que tu exprimes
  3. qu'il exprime
  4. que nous exprimions
  5. que vous exprimiez
  6. qu'ils expriment
conditionnel présent
  1. exprimerais
  2. exprimerais
  3. exprimerait
  4. exprimerions
  5. exprimeriez
  6. exprimeraient
passé composé
  1. ai exprimé
  2. as exprimé
  3. a exprimé
  4. avons exprimé
  5. avez exprimé
  6. ont exprimé
divers
  1. exprime!
  2. exprimez!
  3. exprimons!
  4. exprimé
  5. exprimant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor exprimer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
overbrengen dénonciation; rapportage
spuien dégorgement; déversement; vidange; écoulement; évacuation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beschrijven exprimer; interpréter; refléter; rendre; reproduire; traduire apprendre; caractériser; croquer; dire; décrire; définir; dépeindre; esquisser; expliquer; faire le compte rendu de; interpréter; raconter; ébaucher; écrire
formuleren exprimer; exprimer per des paroles; formuler; phraser; présenter
fraseren exprimer; formuler; phraser
in een formule brengen exprimer; formuler; phraser; présenter
leegknijpen exprimer; pincer; presser; éteindre presser; pressurer
overbrengen exprimer; interpréter; refléter; rendre; reproduire; restituer; traduire communiquer; transférer
spuien exprimer; manifester dérouler; déverser; faire écouler l'eau; écouler
tot uitdrukking brengen exprimer
translateren exprimer; interpréter; refléter; rendre; reproduire; restituer; traduire interpréter; traduire
uitdrukken avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; pincer; presser; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire; éteindre
uitdrukking geven aan avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire
uiten avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire
uiting geven aan avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire
uitknijpen exprimer; pincer; presser; éteindre dévaliser; exploiter; tirailler; vider
verbaliseren exprimer; exprimer per des paroles; formuler
vertalen exprimer; interpréter; refléter; rendre; reproduire; restituer; traduire faire une traduction; interpréter; traduire
vertolken avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; refléter; rendre; reproduire; restituer; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire faire une traduction; imiter; interpréter; personnifier; représenter; traduire
verwoorden avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; exprimer per des paroles; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire aborder; mettre quelque chose sur le tapis; évoquer
weergeven exprimer; interpréter; refléter; rendre; reproduire; traduire afficher; restituer

Synoniemen voor "exprimer":


Wiktionary: exprimer

exprimer
verb
  1. Manifester une pensée

Cross Translation:
FromToVia
exprimer uitdrukken express — to convey meaning
exprimer uitknijpen; uitpersen squeeze out — used other than as an idiom, to squeeze out

Verwante vertalingen van exprimer