Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. fiancé:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor fiancé (Frans) in het Nederlands

fiancé:

fiancé [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le fiancé (fiancée)
    de verloofde
  2. le fiancé (fiancée)
    de verloofde; de aanstaande
  3. le fiancé (futur mari; futur époux; nouveau marié)
    de bruidegom

Vertaal Matrix voor fiancé:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstaande fiancé; fiancée
bruidegom fiancé; futur mari; futur époux; nouveau marié
verloofde fiancé; fiancée
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstaande d'abord; en premier; prochain; suivant; à venir

Synoniemen voor "fiancé":


Wiktionary: fiancé

fiancé
noun
  1. Lié par une promesse de mariage
fiancé
noun
  1. iemand die toegezegd heeft met een partner in het huwelijk te willen treden

Cross Translation:
FromToVia
fiancé verloofd engaged — agreed to be married
fiancé verloofde fiancé — man who is engaged to be married
fiancé bruidegom groom — man about to be married