Frans

Uitgebreide vertaling voor fouiller (Frans) in het Nederlands

fouiller:

fouiller werkwoord (fouille, fouilles, fouillons, fouillez, )

  1. fouiller (rechercher; chercher; essayer de trouver; scruter)
    zoeken
    – proberen het of hem te vinden 1
    • zoeken werkwoord (zoek, zoekt, zocht, zochten, gezocht)
      • ik ben mijn armband kwijt, ik heb overal gezocht1
    zien te vinden; afzoeken
  2. fouiller (scruter; sonder)
    doorzoeken
    • doorzoeken werkwoord (doorzoek, doorzoekt, doorzocht, doorzochten, doorzocht)
  3. fouiller (fourrer le nez dans; fouiner; fureter)
    speuren; neuzen
    • speuren werkwoord (speur, speurt, speurde, speurden, gespeurd)
    • neuzen werkwoord (neus, neust, neusde, neusden, geneusd)
  4. fouiller (flairer; fourrer le nez dans; fureter; fouiner)
    snuffelen
    • snuffelen werkwoord (snuffel, snuffelt, snuffelde, snuffelden, gesnuffeld)
  5. fouiller (fourrer le nez dans)
    grasduinen
    • grasduinen werkwoord (grasduin, grasduint, grasduinde, grasduinden, gegrasduind)
  6. fouiller
    aftasten; afvoelen
    • aftasten werkwoord (tast af, tastte af, tastten af, afgetast)
    • afvoelen werkwoord (voel af, voelt af, voelde af, voelden af, afgevoeld)
  7. fouiller (explorer; reconnaître; prospecter; éclairer; examiner)
    verkennen; onderzoeken; aftasten
    • verkennen werkwoord (verken, verkent, verkende, verkenden, verkend)
    • onderzoeken werkwoord (onderzoek, onderzoekt, onderzocht, onderzochten, onderzocht)
    • aftasten werkwoord (tast af, tastte af, tastten af, afgetast)
  8. fouiller (visiter)
    visiteren; fouilleren
    • visiteren werkwoord (visiteer, visiteert, visiteerde, visiteerden, gevisiteerd)
    • fouilleren werkwoord (fouilleer, fouilleert, fouilleerde, fouilleerden, gefouilleerd)
  9. fouiller (fouir)
    woelen; wurmen; wroeten
    • woelen werkwoord (woel, woelt, woelde, woelden, gewoeld)
    • wurmen werkwoord (wurm, wurmt, wurmde, wurmden, gewurmd)
    • wroeten werkwoord (wroet, wroette, wroetten, gewroet)
  10. fouiller (fouiner; fureter)
    graaien; grabbelen; snuffelen
    • graaien werkwoord (graai, graait, graaide, graaiden, gegraaid)
    • grabbelen werkwoord (grabbel, grabbelt, grabbelde, grabbelden, gegrabbeld)
    • snuffelen werkwoord (snuffel, snuffelt, snuffelde, snuffelden, gesnuffeld)
  11. fouiller (tâtonner; fouiner; farfouiller)
    in iets rondtasten; graaien; rommelen; grabbelen
    • in iets rondtasten werkwoord
    • graaien werkwoord (graai, graait, graaide, graaiden, gegraaid)
    • rommelen werkwoord (rommel, rommelt, rommelde, rommelden, gerommeld)
    • grabbelen werkwoord (grabbel, grabbelt, grabbelde, grabbelden, gegrabbeld)
  12. fouiller (enquêter; examiner; faire des recherches; )
    rechercheren; snuffelen; speuren; naspeuring doen
    • rechercheren werkwoord (rechercheer, rechercheert, rechercheerde, rechercheerden, gerechercheerd)
    • snuffelen werkwoord (snuffel, snuffelt, snuffelde, snuffelden, gesnuffeld)
    • speuren werkwoord (speur, speurt, speurde, speurden, gespeurd)
    • naspeuring doen werkwoord
  13. fouiller (sonder; explorer; reconnaître)
    aftasten; bevoelen
    • aftasten werkwoord (tast af, tastte af, tastten af, afgetast)
    • bevoelen werkwoord (bevoel, bevoelt, bevoelde, bevoelden, bevoeld)
  14. fouiller (tripoter; barbouiller; patauger; )
  15. fouiller (flairer)

Conjugations for fouiller:

Présent
  1. fouille
  2. fouilles
  3. fouille
  4. fouillons
  5. fouillez
  6. fouillent
imparfait
  1. fouillais
  2. fouillais
  3. fouillait
  4. fouillions
  5. fouilliez
  6. fouillaient
passé simple
  1. fouillai
  2. fouillas
  3. fouilla
  4. fouillâmes
  5. fouillâtes
  6. fouillèrent
futur simple
  1. fouillerai
  2. fouilleras
  3. fouillera
  4. fouillerons
  5. fouillerez
  6. fouilleront
subjonctif présent
  1. que je fouille
  2. que tu fouilles
  3. qu'il fouille
  4. que nous fouillions
  5. que vous fouilliez
  6. qu'ils fouillent
conditionnel présent
  1. fouillerais
  2. fouillerais
  3. fouillerait
  4. fouillerions
  5. fouilleriez
  6. fouilleraient
passé composé
  1. ai fouillé
  2. as fouillé
  3. a fouillé
  4. avons fouillé
  5. avez fouillé
  6. ont fouillé
divers
  1. fouille!
  2. fouillez!
  3. fouillons!
  4. fouillé
  5. fouillant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

fouiller [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le fouiller (tâter; tâtonner)
    aftasten; voelen; tasten; afvoelen
    • aftasten [znw.] zelfstandig naamwoord
    • voelen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • tasten [znw.] zelfstandig naamwoord
    • afvoelen [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor fouiller:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aftasten fouiller; tâter; tâtonner
afvoelen fouiller; tâter; tâtonner
afzoeken fouille; patrouille; recherche; sondage
fouilleren fouille
tasten fouiller; tâter; tâtonner
voelen fouiller; tâter; tâtonner
zoeken fouille; parcourir; recherche; rechercher
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aftasten examiner; explorer; fouiller; prospecter; reconnaître; sonder; éclairer
afvoelen fouiller
afzoeken chercher; essayer de trouver; fouiller; rechercher; scruter
bevoelen explorer; fouiller; reconnaître; sonder palper; toucher; tâter; tâtonner
doorzoeken fouiller; scruter; sonder
fouilleren fouiller; visiter
graaien farfouiller; fouiller; fouiner; fureter; tâtonner attraper; barboter; chiper; piquer; prendre; souffler
grabbelen farfouiller; fouiller; fouiner; fureter; tâtonner
grasduinen fouiller; fourrer le nez dans
in iets rondtasten farfouiller; fouiller; fouiner; tâtonner
naspeuring doen enquêter; examiner; faire des recherches; flairer; fouiller; fouiner; fourrer le nez dans; fureter; inspecter; renifler
neuzen fouiller; fouiner; fourrer le nez dans; fureter
onderzoeken examiner; explorer; fouiller; prospecter; reconnaître; éclairer chercher; essayer; examiner; faire des recherches; faire passer un examen; faire subir un test; faire une inspection de; inspecter; mettre à l'épreuve; ouvrir une enquête; passer en revue; rechercher; rechercher qc; soumettre à un test; soumettre à une inspection; tester; vérifier; éprouver; étudier
rechercheren enquêter; examiner; faire des recherches; flairer; fouiller; fouiner; fourrer le nez dans; fureter; inspecter; renifler
rommelen farfouiller; fouiller; fouiner; tâtonner bricoler; tripoter
scharrelen van kip barbouiller; cochonner; faire n'importe quoi; farfouiller; fouiller; fouiner; fureter; gargouiller; goder; patauger; travailler sans soin; tripoter
snuffelen enquêter; examiner; faire des recherches; flairer; fouiller; fouiner; fourrer le nez dans; fureter; inspecter; renifler fouiller dans; fouir dans
snuffelen aan flairer; fouiller
speuren enquêter; examiner; faire des recherches; flairer; fouiller; fouiner; fourrer le nez dans; fureter; inspecter; renifler faire des recherches; rechercher qc
verkennen examiner; explorer; fouiller; prospecter; reconnaître; éclairer
visiteren fouiller; visiter
voelen apercevoir; compatir; comprendre; considérer; constater; distinguer; envisager; figurer; observer; palper; parler sérieusement; percevoir; présenter; remarquer; représenter; ressentir; s'apercevoir de; s'aviser de; s'identifier à; s'imaginer; saisir par la perception; se figurer; se mettre dans la peau de; se rendre compte de; sentir; subir; toucher; tâter; tâtonner; vivre; voir; éprouver
woelen fouiller; fouir
wroeten fouiller; fouir
wurmen fouiller; fouir
zien te vinden chercher; essayer de trouver; fouiller; rechercher; scruter
zoeken chercher; essayer de trouver; fouiller; rechercher; scruter rechercher

Synoniemen voor "fouiller":


Wiktionary: fouiller

fouiller
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
fouiller
verb
  1. grondig onderzoeken of zich iets ergens bevindt
  2. nieuwsgierig doorzoeken

Cross Translation:
FromToVia
fouiller fouilleren frisk — search somebody by feeling their clothes
fouiller boren; steken pry — to look where one is not welcome; to be nosey
fouiller afzoeken; doorzoeken; zoeken search — to look throughout (a place) for something

Verwante vertalingen van fouiller